Met dit eufemisme trachtte een van mijn advocaten mijn frustratie te dempen over de wijze waarop de rechters van het gerechtshof Den Bosch hun vonnis hadden beargumenteerd. ‘Binnen ons stelsel (is) de feitenrechter vrij in de selectie en de waardering van het bewijsmateriaal’ werd mij uitgelegd, waar hij aan toevoegde ‘Ik betreur dat de onjuiste feitenvaststelling niet nog verder bij de Hoge Raad of anderszins aan de orde kan komen.’ Het arrest van het gerechtshof Den Bosch zit vol met objectief aantoonbare fouten met serieuze gevolgen, waartegen echter geen verweer meer mogelijk is.
Het zal duidelijk zijn -ik heb dat eerder elders al duidelijk proberen te maken- dat ik grote moeite heb me neer te leggen bij een ‘feitenvaststelling’ die niet op feiten is gebaseerd, maar alleen op aantoonbaar uit de lucht gegrepen veronderstellingen. Het kan toch niet zo zijn dat een rechter zijn vrijheid in de keuze van het bewijsmateriaal gebruikt om welgevallige ‘feiten’ te kiezen, die evenwel niet stroken met de logica van het onomstreden dossier, alleen afgaand op wat het OM beweert?
Er staan in het arrest van 31 januari 2018 zeer veel pertinente fouten, waarvan slechts een beperkte aantal nog weersproken konden worden in de cassatie, waarover de Hoge Raad op 16 april) uitspraak zal doen. De veronderstelde feiten echter, die niettemin een zeer wezenlijk rol spelen bij de beoordeling van de door mij gegeven stervenshulp, vallen daar buiten. De meest schadelijke en kwetsende onzin is de bewering dat ik mijn moeder geholpen zou hebben, ‘omdat ik er op uit zou zijn geweest de wet te veranderen’. Ik had wel wat anders aan mijn hoofd. Als dat al het geval zou zijn geweest dan zou het toch niet logisch zijn dat ik haar ‘natuurlijke’ overlijden zo maar heb laten passeren?
Bij het OM bestaat dat beeld blijkbaar al langer, zonder dat duidelijk uit te spreken. De rechtbank heeft dat beeld van het OM in 2013 al overgenomen, maar minder expliciet geformuleerd en daarom is die absurde veronderstelling door ons onvoldoende herkend.
Kennelijk heeft mijn stellingname tegen art. 294-2 (en ook alléén daartegen, al beweert het hof Den Bosch anders!) die indruk gewekt, daarbij voor het gemak uit het oog te verliezen, dat ik die goed heb kunnen opbouwen in de drie jaar dat ze me hebben laten wachten voordat tot vervolging werd besloten.
Als je inderdaad gelooft dat er sprake was van een soort ‘voorbedachte rade’, valt ook te begrijpen dat elke vorm van beroep op noodtoestand als ongeloofwaardig terzijde wordt geschoven. Dan kan het gemakkelijk gebeuren dat er fouten worden gemaakt in de beschrijving van de chronologie van de gebeurtenissen en mijn beslissing om in te grijpen wordt losgekoppeld van het werkelijke moment zoals beschreven in het basisdossier. Dan kan ook mijn paniekmoment en de betekenis die het Brongersma-arrest had voor de rol die de artsen niet meer konden spelen, eenvoudig worden weggeredeneerd. Zo eenvoudig kan mijn hulp in een opportunistisch kader geplaatst worden.
Die ene feitelijk onjuiste veronderstelling -die op geen enkel concreet feit kan worden gebaseerd, integendeel zelfs- is de basis onder vrijwel alle aangevoerde argumenten die mijn handelen pogen te criminaliseren. De simpele en erkende feiten zijn blijkbaar niet genoeg.
Dat het OM in een dergelijke kokervisie verstrikt raakt is zorgelijk, maar misschien ook te verklaren uit haar opdracht. Dat rechters daar echter zo kritiekloos in meegaan en dat bovendien handig, buiten de cassabele zaken om, in het arrest weten te formuleren, is evenwel onverteerbaar.
De hele gang van zaken tijdens dit tweede hoger beroep, nadat de Hoge Raad het eerste hoger beroep vernietigd had, ademde de sfeer van een vooropgezet plan, om de ‘hulp bij zelfdoding’ ditmaal wel stevig veroordeeld te krijgen. Dat werd al duidelijk bij de voorbereiding van de zitting. Tijdens de zitting werd dat meer dan bevestigd, zoals ook het publiek heeft kunnen waarnemen. Maar het arrest slaat alles op het gebied van partijdigheid en gebrek aan professionaliteit en integriteit. De ‘zwakte van ons rechtssysteem’ verhindert nog op die ‘feiten’ in te kunnen gaan.
De Hoge Raad zal zich dus naar verwachting op 16 april, na een eerder uitstel van ruim 2 maanden, uitspreken over de cassatie. Maar wat de Hoge Raad dan ook zal beslissen (ik heb dat 8 februari al naar buiten gebracht), het zal de essentie van het arrest missen. Die ligt immers in het aangevulde maar ongegronde ‘feitenmateriaal’ dat het hof bij haar vonnis meende te moeten toevoegen aan de eerder al vastgestelde en onomstreden feiten, maar die de Hoge Raad niet in haar oordeel kan betrekken.
Deze ‘Zwakte van ons Rechtssysteem’ is bepalender dan wat de Hoge Raad nog kan besluiten; zet hem ‘feitelijk’ buiten spel.
Albert Heringa
Bennekom, 15 april 2019