Levenseinde

Introductie
In 1994 ben ik lid geworden van de NVVE, toen nog de Nederlandse Vereniging voor Vrijwillioge Euthanasie, later omgedoopt tot Vrijwillig Levenseinde. De enige reden was dat het gedachtengoed van de vereniging mij sympathiek was en dat ik vond dat een zelfgekozen levenseinde op een verantwoorde (nu zouden we zeggen: ‘waardige’) wijze mogelijk moest zijn. Een duidelijke aanleiding had ik toen niet, maar ik was nog wel getriggerd door het interview van mr. Huib Drion in de NRC van 7 december 1991 (dat ik ook nog altijd bewaard heb). De dood is nietemin wel altijd een meer of minder bewust element in mijn leven geweest. Angst heeft de dood me in elk geval nooit ingeboezemd. Wel was ik me ervan bewust dat sterven en de de dood je onverwacht kunnen overkomen. Er rekening mee houden en er dus op voorbereid zijn leek me daarom niet verkeerd. Ik heb meteen een Euthanasieverklaring ingevuld. Een jaar later heeft mijn moeder zich op mijn suggestie ook als lid aangemeld en een verklaring in gevuld. Meer aandacht dan het steeds goed lezen van ‘Relevant’, het verenigingsblad, heb ik de vereniging aanvankelijk niet gegeven. Later ben ik nog wel naar een paar ledenvergaderingen geweest, maar dat was alles. Mijn meer actieve betrokkenheid bij de vereniging is eigenlijk pas goed en wel begonnen toen de NVVE aandacht wilde gaan geven aan de problematiek van het Voltooid Leven, nadat psychiatrie en dementie die speciale aandacht al hadden gekregen. Ik was inmiddels (in 2008) onbedoeld ook ervaringsdeskundige geworden. Geleidelijk aan ben ik me er dieper en gedetailleerder in gaan verdiepen. Na 2010 met de verwachting van een proces en onder invloed het werkelijke proces rond de hulpverlener Schellekens, zijn mijn gedachten en ideeën verder ontwikkeld.

NVVE. Na mijn proces voor de rechtbank, najaar 2013, en het afsluiten in februari 2014 van de campagne ‘Hulp is geen Misdaad’, waarvan ik het boegbeeld was, heeft de directeur van de NVVE verdere samenwerking met mij nogal rigoureus beëindigd. Contacten met het bureau zijn bijna onmogelijk geworden, nieuwsbrieven en knipsels worden me sindsdien onthouden. Aanleiding was vermoedelijk een te groot geachte interesse voor beleidszaken van de vereniging, die kennelijk onwelkom was. Een eenvoudig voorstel, dat ik met meer dan het vereiste aantal handtekeningen in de ALV van mei 2014 heb ingediend, om leden met elkaar in contact te kunnen laten komen, zoals in andere verenigingen dood normaal is, werd door het bestuur tegengehouden, in strijd met de regels van de statuten. Het bestuur meende, zonder daarvoor enig argument aan te dragen, daar geen verantwoording voor te kunnen dragen. Waarom is volstrekt onduidelijk. Wat in die vergadering wel ‘bij acclamatie’ werd ‘aangenomen’ is een armzalig en krakkemikkig Meerjarenplan dat nooit eerder in een ledenvergadering ter discussie was gesteld. De ALV blijkt tot een uitgekleed ritueel te zijn verworden, waar hoogstens de schijn van democratie wordt opgehouden. Niet de leden maar het bestuur heeft er het laatste woord

De NVVE heeft in de afgelopen jaren op meerdere terreinen mooie resultaten behaald, met de levenseindekliniek wat mij betreft als topprestatie. Ook de bijdrage aan de kosten van mijn advocaat is sympathiek, maar dat alles rechtvaardigt geenszins het regenteske optreden van directeur en bestuur en de uitschakeling van (betrokken) leden. De doelstelling van de vereniging en zeker de invloed van de leden blijkt in alle opzichten ondergeschikt geworden aan persoonlijk prestige. Ik acht dat een bijzonder zorgelijke situatie, die niet past in een gezonde vereniging. En dat is wel het minste wat er in dit bestek over kan worden gezegd.
Dat is de ware achtergrond gebleken van de opgezegde samenwerking, die mij erg heeft bezig gehouden in 2014. (december 2014)

 

In 2015 is er weer veel gebeurd bij de NVVE. De directeur Petra de Jong is door het bestuur weggestuurd en daarmee leek een belangrijke bron van problemen te zijn verwijderd. De manier waarop dit is gebeurd is echter wel weer in haar stijl: Vrijwel niemand is daarover geïnformeerd en alle betrokkenen hebben gespeeld dat het een vrijwillig, zelfgekozen vertrek betrof. Dat is plezierig voor Petra de Jong en ontslaat het bestuur van het moeten afleggen van verantwoording en het geven van uitleg. De eigen rol, die er zeker is, blijft zo ook onbelicht. De vorige directeur Jonquière, die als interim optrad, heeft een -naar het schijnt vernietigend- rapport op gemaakt over de situatie die Petra heeft achter gelaten. Inmiddels is er per september een nieuwe directeur benoemd, Robert Schurink. Hij leek veel belovend, ook voor de betrokkenheid van de leden, maar met het lanceren van een nieuw visiedocument onder titel ‘Waardig Sterven’, onder medeverantwoordelijkheid van het bestuur, is zijn ster weer snel gedaald. De lancering met veel tamtam in de media gebeurde nog voor ook maar een lid ervan kennis had kunnen nemen. De minachting voor de principieel beleidsbepalende rolvan de leden werd zo eens schaamteloos getoond. De inhoud van de nieuwe visie is bovendien een flinke stap terug. De rol van de artsen wordt erin versterkt, de hulpverlenersroute (van Uit Vrije Wil) is geheel verdwenen en de eigen regie krijgt lippendienst, maar wel als (semi)autonome route. Wat semiautonoom betekent wordt er niet bij gezegd, maar de tendens is duidelijk: meer invloed van de artsen.

Voor mij was dit de druppel die mijn toch al rijkelijk gevulde emmer deed overlopen. Ik heb geen vertrouwen meer in de leiding van dit NVVE, die de vereniging kennelijk als haar persoonlijk eigendom beschouwd. Ik heb mijn lidmaatschap met ingang van 2016 beëindigd. Heel pijnlijk en triest, maar het lucht me ook op. Die opzeggingsbrief is hieronder bij de Documenten te lezen.

Februari 2017: In het jaar na mijn vertrek is er weer veel gebeurd in de NVVE, waarbij ik natuurlijk niet betrokken ben, Wel ben ik aardig geïnformeerd over de hoofdlijnen, die ik hier voor de volledigheid probeer samen te vatten. Vrolijk wordt je er niet van.
begin 2016 heeft een vrij grote groep leden amendementen geformuleerd op het reeds gepubliceerde visiedocument. Die zijn voor het grootste deel aangenomen in de ALV van mei. Desondanks hebben twee van die leden besloten, met steun van een flink deel van hun achterban, een geheel nieuwe beleidsvisie te schrijven onder titel ” Vrijheid van Sterven’. Een prachtig stuk (op wat herhalingen na) dat ondanks aanvankelijke tegenwerking van het bestuur, in december toch door hen aanvaard werd. Het werd door de initiatiefnemers echter niet geloofwaardig geacht dat dit bestuur, na alle gekronkel op dit punt en geringe actie op andere punten, ook uitvoering zou moeten gaan geven aan deze behoorlijk nieuwe beleidsvisie. Het bestuur werd daarom gevraagd op te stappen. Die heeft daarop een overleg georganiseerd op 3 januari 2017 met alle betrokkenen, werkgroepen en vrijwilligers. De visie op die bijeenkomst varieert, maar het resultaat is wel dat het bestuur niet van zins is op te stappen (ook niet versneld). Met de vervanging van de directeur na diens aangekondigde vertrek en de maatschappelijke ontwikkelingen rond het ‘Voltooid Leven’ debat, werd een bestuurlijke wisseling niet verantwoord geacht. Er komt wel een extra ALV waar over de visie kan worden gestemd en mogelijk ook de positie van het bestuur ter sprake zal komen. In elk geval is er een agendapunt ‘democratische vernieuwing’, al is mij weinig bekend over de inhoud daarvan. Nieuw is wel dat het bestuur in een brief aan alle​ leden (!), als bijlage van Relevant, voor het eerst alle leden geïnformeerd heeft over de problemen binnen de organisatie. Niet verrassend heeft dit ook de pers gehaald met een artikel in de NRC van 26 januari, hoewel sommige complotdenkers mijn betrokkenheid daar nog in vermoedden.

Augustus 2017. Inmiddels lijkt er veel ten goede te veranderen. De ALV van mei heeft de nieuwe beleidsnota ‘Vrijheid van sterven’ aanvaard. Het bestuur heeft een nieuwe penningmester gekregen en ook Flip Surorius is aangesteld, terwijl oudbestuurder Eugène Sutorius tijdelijk een coatchende rol vervuld. Er is ook een commissie aangesteld die de vorming van een soort ledenraad moet voorbereiden om de leden meer bij de vereniging te betrekken. Geen slechte gedachte, maar naar mijn oordeel van weinig  betekenis zolang de hele vereniging niet anders en beter gestructureed wordt. Langs verschillende kanalen heb ik laten weten graag hierover te willen mee te willen denken als aanloop naar een mogelijk hernieuwd lidmaatschap. Rob Jonquière liet mij echter weten dat mijn betrokkenheid in de vereniging als problematisch werd ervaren, in elk geval zolang ik niet weer lid was geworden. Jammer dat ik in de vereniging (door het bestuur?) kennelijk nog vooral als oud zeer wordt ervaren, terwijl nu juist die ontbrekende verenigingszaken de bron van mijn conflict met de NVVE was. Voor mij lijkt de afstand alleen maar te groeien.

Robert Schurink is vertrokken en sinds 1 juli is oud parlementarier Agnes Wolbert de nieuwe Directeur, nu eens geen arts! Geen slechte keus lijkt me. Op haar uitnodiging had ik een boeiend kennismakingsgesprek.

December 2017.  Agnes is aanwezig bij d nieuwe zitting in Hoger Beroep bij het Hof in Den Bosch. Ze is geschokt door de deels knullige, deels stuitende wijze waarop ik wordt ondervraagd door het OM en voorzitter van het hof.

Januari 2018.Die ervaring is tenslotte aanleiding een grote campagne te beginnen onder te titel ‘Steek Albert Heringa een hart onder de riem’. In vier of 5 kranten worden op 21 januari paginagrote advertenties geplaatst. Dat levert tot de dag van de uitspraak 31 januari, ruim 20.000 ondersteuningen op: 18.667 digitaal en 1570 in de vorm van opgestuurde stroken van de advertentie. Die stroken bevatten vaak ook nog mooie bemoedigende commentaren. Daarnaast maakt het ook veel aandacht bij de media los, zowel van kranten als radio en TV, die mede daardoor ook ruim aanwezig zijn bij de uitspraak.
Voor mij was deze nieuwe aandacht van de NVVE een welkome verandering. Tenslotte waren we dit traject samen ingegaan, maar had de NVVE -afgezien van haar bijdrage aan de kosten van de juridische bijstand- weinig aandacht aan het proces gegeven. Daar is met deze campagne gelukkig verandering ingekomen. Het was ook vreemd dt ze zoveel geld in mijn proces stopten zonder er zelf iets mee te doen. En ik ben blij dat daar nu een einde aan is gekomen. Het heeft ook veel aandacht voor de NVVE zelf gegenreerd en ook dat is natuurlijk welkom, want de NVVE is veel van haar invloed en zeggenskracht in de samenleving verloren, terwijl die juist nu zo nodig is.

Mijn commentaar op de interne ontwikkelingen:​ Sinds (op zijn minst) de bestuursproblemen van 2009, die ca de helft van het bestuur deed aftreden, zijn er voortdurend strubelingen geweest in de top van de organisatie. Met name de verhouding tussen de fulltime directeur (met zijn bureau) en de werkgever, het vrijwilligers bestuur, is kwetsbaar en potentieel instabiel, leert de ervaring ook elders. Scheefgroei ligt op de loer. In een vereniging kunnen de leden, immers pricipieel de feitelijke eigenaren en via de ALV de hoogste macht van de organisatie, in die driehoek een stabiliserende rol spelen. De NVVE heeft de rol van de leden echter geminimaliseerd: Er is binnen de vereniging geen enkel forum waar leden met elkaar van gedachten kunnen wisselen, eigen initiatieven op lokaal of regionaal niveau zijn niet mogelijk. Alles gebeurt top down onder volledige regie van het bureau. Er zijn inmiddels wel lokale ontmoetingen, maar ook die  worden (nog) centraal georganiseerd, net als alle (informele) ledenberaden en de (meer formele) ledenoverleggen, die bedoeld zijn om de ALV een schijn van democratie te geven.

De NVVE is nu bijvoorbeeld niet in staat de ca 165.000 leden te mobilisren om gewicht te geven aan het maatschappelijke debat over ‘Voltooid Leven’. Eén top down georganiseerd publieksdebat op 15 februari 2017 gaat het verschil niet maken tegenover de vele organisaties en personen dei zich als verklaarde tegenstanders weten te manifesteren. Groepjes lNVVE-leden die overal in het land lokaal en regionaal het debat levend houden zouden de NVVE vele malen effectiever maken, bij het bereiken van haar doelstellingen. Het bestuur blijkt echter een notoire angst te hebben voor haar leden en alles te doen om hun invloed te minimaliseren. Deze puur regenteske opstelling maakt de NVVE tot hun persoonlijke speeltje en dat draagt niet bij aan de beweging die de NVVE voorheen was. Het is nu al jaren een slangenkuil waarin vooral ego’s tellen en de beweging stagneert. Heel droevig.
Gelukkig heeft mijn afstand tot de NVVE, de jongeren afdeling niet weerhouden mij uit te nodigen voor hun symposium in februari 2017 om een bijdrage te leveren over het onderwerp ‘Voltooid Leven’. Het is een zelfstandige club, die zich later bij de NVVE heeft aangesloten. Het was een interessante en leerzame bijeenkomst.

In 2017 heeft de ALV het nieuwe’meerjaren beleidsplsn ‘Vrijheid van Sterven’ aangenomen. Een prachtig document. Aanvankelijk werden de initiatiefnemers sterk tegengewerkt door het bestuur. Dat heeft het zich er tenslotte achter gesteld, hoewel de vrees wel bestond dit dat uit louter strategische overwegingen voortkwam. Constructief is dit bestuur nooit geweest en het valt te hopen dat dat zal veranderen met het nieuwe bestyuurdat in 2018 de plaats zal innemen. Ondertussen zijn er stappen gezet voor de schepping van een ledenadviesraad. Een goede ontwikkeling, al ontbreken de structuren in de vereniging nog om de leden ervan op een goede manier te kiezen. Het bottomup-denken is helaas nog slecht ontwikkeld in deze vereniging. Een echt structurele verandering zit er nog niet in.
Het ‘Voltooid Leven’-debat (2017)
​Na de reactie van de regering op het rapport Schnabbel in oktober 2016, waarin de essentie van dat rapport werd verworpen en de contouren van een voorgenomen nieuw wetsontwerp werden aangegeven, kwam D’66 bij monde van Pia Dijkstra in december met een uitgewerkt concept wetsontwerp. Ook daarin staat de autonomie van de burger als kernmotivatie centraal en dat is een radicale wijziging vergeleken met de WTL, waarin de barmhartigheid van artsen en hun straffeloosheid centraal staan. Er is veel dat doet denken aan het eerder ingediende wetsontwerp van de initiatiefgroep ‘Uit Vrije Wil’. Kernpunten zijn hier een leeftijds(onder)grens van 75 jaar, de betrokkenheid van speciaal opgeleidde ‘Levenseindebegeleiders’, die tenminste twee gesprekken voert met een tussenperiode van tenminste 3 maanden en een bevestiging door een onafhankelijke collega. Dit concept wetsontwerp kon tot eind januari becommentarieerd worden. Ik heb dat ook gedaan. Mij commentaar is hieronder bij ‘Documenten’ te vinden. Mijn belangrijkste en principieelste kritiek is de achterrond die de levenseindebegeleider zou moeten hebben, namelijk afkomstig uit de gezondheidszorg. Dat strookt niet met de primair existentiële en niet-medische problematiek die de ‘Klaar met het leven’ gevoelens kenmerken en die ook door de Hoge Raad in 2002 buiten het medische domein zijn geplaatst. Ook betreur ik dat geen aandacht is voor mogelijkheden van ‘Eigen Regie’. Het is mijn indruk dat veel ouderen daar (in navolging van Drion).

Maatschappelijk heeft het voornemen van de regering en het concept wetsontwerp van D’66 de gemoederen erg in beweging gebracht. Met name de reacties uit orthodoxe hoek (Christelijke partijen en SP) zijn buitengewoon fel en heftig; meer nog lijkt het dan bij de aanname van de Euthanasiewet (WTL) het geval was. Het wandelend geweten van Christelijk Nederland, Theo Boer, die in het verleden nog redelijk gematigd leek, blijkt nu alle registers te hebben opengetrokken. In het debat met Jan Terlouw (radio 1: 13 februari 2017, 12.10 uur) herhaalt Nederlandse Ergste Protest Ethicus enige malen dat de regering met een ‘suïcide aanbod’ komt. Ook in ander opzichten poneert hij stanpunten die op zijn minst zeer aanvechtbaar zijn en nogal populistisch aandoen. Waar komt die heftigheid vandaan?
Ook het Manifest ‘Waardig Ouder Worden’ dat uit de koker van de Christen Unie komt, vind zijn inspiratie in het verzet tegen de pogingen om de ‘Voltooid Leven’-problematiek op te lossen. Dat is erg jammer, want daarmee worden de op zichzelf zeker niet slechte ideeën van het Manifest, dat ook door anderen is ondertekend, ontkracht. Alsof daarmee de ‘Voltooid Leven’-problematiek werkelijk kan worden opgelost. Wie die illusie koestert heeft gewoon niets begrepen van wat mensen die Klaar met het leven zijn (‘voltooid’ of niet) werkelijk beroert; of die kan het respect niet opbrengen dat deze vaak kwetsbare mensen verdienen. dat geenAls betere zorg mensen stimuleert langer te blijven leven is dat natuurlijk prachtig. Slechte zorg mag geen reden zijn om uit het leven te willen stappen. Maar als dat wel zo is en niet op korte termijn te verbeteren is, mag dat geen reden zijn deze mensen te verplichten dat lijden dan maar te ondergaan.

Mijn ideeën en overwegingen
Op deze pagina laat ik iets van mijn meer algemene gedachten en overwegingen zien. Die kon ik voor het eerst publiceren in Medisch Contact: ‘De dood is niet van de dokter.’ Zie hieronder. Deze prachtige titel komt voor rekening van het blad zelf, maar hij geeft wel heel goed aan dat ze mijn bedoeling uitstekend begrepen hebben. Daarna volgt een kritische bespreking van de Euthanasiewet: ‘Tien jaar Euthanasiewet: Zegen én Keurslijf.’
Daarna volgt mijn commentaar op de samenstelling van de ‘Commissie van Wijzen’, die in juni 2014 door de Ministers Schippers en Opstelten is benoemd naar aanleiding van kamervragen gebaseerd op mijn proces. Deze commissie heeft tot taak te onderzoeken hoe invulling kan worden gegeven aan de wens van een toenemende groep Nederlanders om meer zelfbeschikkingsrecht te hebben in de vorm van te ontvangen hulp, als zij hun leven voltooid achten. Zij zal zich vooral buigen over de ‘juridische mogelijkheden’ en de ‘maatschappelijke dilemma’s’, die daarmee samenhangen.
​Tenslotte volgt nog mijn commentaar op het concept wetsontwerp ‘Voltooid Leven’ van Pia dDjkstra (D’66) van december 2016.
Meer aan mijn proces gerelateerde stukken zijn onder die menukop te vinden. Hieronder volgen eerst nog een aantal links naar voor dit onderwerp relevante websites.
Linken
www.nvve.nl                            (Dit is de vereniging met nu ca 150.000 leden, die op alle mogelijke wijzen een zelfgekozen levenseinde wil vergemakkelijken)
www.levenseindecounseling.nl    ​ (Dit zijn de couselors die in 2015 nog voor Stichting De Einder werkten, maar nu een zelfstandige stichting vormen)
www.vaneerdelevenseindecounseling.nl    (Dit is de website van Carolien van Eerde, een van de oorspronkelijke counselors van De Einder , die nu voor zichzelf begonnen is
www.deeinder.nl                       (Dit is een stichting die mensen adviseert over de betsaande mogelijkheden om zelfstandig op een waardige wijze uit het leven te stappen)
www.thisistheend.nl                  (Dit is een site met veel films over dit onderwerp; documentaires en speelfims uit veel landen)
www.laatstewil.nu                     (Deze uit de NVVE voortgekomen onafhankelijke coöperatie die er naar streeft de autonome weg naar een waardig zelfgekomen levenseinde mogelijk te maken, door o.a. de     middelen verkrijgbaar te maken)
www.leveneindekliniek.nl           (Dit is een onafhankelijke, oorspronkelijk door de NVVE in het leven geroepen stichting om mensen die aan de criteria voldoen maar bij hun eigen behandelaar niet terecht kunnen te helpen)
www.magikdood.nl                    (Dit geeft links naar informatie over een gewenste dood)
Zie ook het boek ‘Uitweg; een waardig levenseinde in eigen hand’ van Boudewijn Chabot en Stella Braam, waarin veel referenties staan, ook in België.
(nog onvolledig)
                                                                                               ******
                     DOCUMENTEN
  • De Euthanasiewet loopt vast                                                      21 februari 2018; niet gepubliceerd essay
  • Bijdragen en suggesties voor het huidige Euthanasiedebat        15 oktober 2017; Zienswijze voor Rondetafelgesprek Vaste Commissie VWS 2de Kamer, 30-10-2017
  • Commentaar op concept wetsontwerp ‘Voltooid Leven’ D’66.     25 januari 2017
  • Open afscheidsbrief aan de NVVE.                                             15 december 2015
  • De dood is niet van de dokter.                                                   Artikel in MC van december 2011
  • Tien jaar Euthanasiewet. Zegen én keurslijf!                               Essay met contouren voor een nieuwe wet. voorjaar 2013.
  • Een commissie van wijzen buigt zich over het Voltooide Leven.  September 2014 .’Besluit’ december 2014
DE EUTHANASIEWET LOOPT VAST
INLEIDING
Zie de volgende recente feiten
 Het kabinet heeft zich vastgelegd niets aan een initiatiefwet ‘Voltooid Leven’ te zullen doen.
 Ondertussen komt de Cooperatie Laatste Wil met een Laatste Wil poeder, wat het aantal leden explosief doet groeien tot ca 20.000
 In het proces van Albert Heringa over hulp bij zelfdoding komt het Gerechtshof tot een veroordeling van 6 maanden voorwaardelijk, een verdubbeling van de eis, terwijl Maurice de Hondt  in een enquête peilt dat 54 % van de bevolking vrijspraak wenste en nog eens 30% geen straf bij schuldigheid.
 De Levenseindekliniek kan de sterke groei van het aantal euthanasie-aanvragen nauwelijks aan. Wat bedoeld was als een tijdelijke noodvoorziening lijkt uit te groei tot een reguliere  voorziening, op zijn minst voor complexe gevallen.
 De toetsingscommissie verklaart nu al twee gevallen van euthanasie bij dementerenden ‘onzorgvuldig’, wat ook leidt tot justitieel vooronderzoek. Dat zal de huiver bij artsen alleen maar doen toenemen.
 OM en rechters laten het maatschappelijke debat, dat al net zo oud is als de Euthanasiewet zelf, aan zich voorbijgaan en weigeren iets bij te dragen, hoewel ze er in het verleden (vóór 2000) als de kippen bij waren de vervolging van artsen te beperken.
 Een toenemend aantal mensen maakt gebruik van de mogelijkheden euthanatica in het buitenland te bestellen, voor een zelfgekozen dood in eigen regie.
 De wilsverklaring heeft voor artsen nauwelijks betekenis. Alleen hun eigen oordeel telt
Deze feiten tonen dat er op meerdere fronten van alles in beweging is op het gebied van het zelfgekozen levenseinde. Maar de politiek doet niets en ook de juristen en artsen zetten geen stap om aan de impasse een halt toe te roepen.
GESCHIEDENIS
Tussen 1970 en 2000 is de zogenaamde Euthanasiewet tot stand gekomen.
Het begon met de arts mevrouw Postma die in oktober 1971 haar doodzieke moeder hielp sterven met een overdosis morfine en dat ook erkende aan de verantwoordelijke instellingsarts. Tegen de verwachting in, handelde die dat niet ’collegiaal’ af, maar meldde een ‘niet-natuurlijke dood’.
Ook vóór die tijd waren er regelmatig artsen die het lijden van hun patiënten bekorten met vooral een overdosis morfine. Die uit barmhartigheid geboren acties gebeurden dan onder de dekmantel van de exclusieve medische deskundigheid. Dat werd niet gemeld. Een enkele maal (in 1952 bijvoorbeeld) wordt een arts veroordeeld. In het buitenland gebeurt dat zeker ook zo; zelfs nu nog, omdat er geen legale manier is om het lijden te bekorten.
De gerucht makende zaak Postma maakte ook duidelijke dat er in de samenleving een tolerante attitude begint te ontstaan en dat leidde tot de oprichting van de NVVE. Na een eis door het OM van een maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, wordt mevrouw Postma tenslotte in februari 1973 veroordeeld tot een week voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar. De rechter gaat niet in op de moeder-dochter relatie, geeft wel aandacht aan de in brede kring levende opvattingen over euthanasie en neemt 4 van 5 voorwaarden over, die de inspecteur voor de Volksgezondheid tijdens de zitting naar voren heeft gebracht, die als richtsnoer kunnen dienen bij andere euthanasiezaken. Er volgt geen hoger beroep.
Na deze zaak komen er nog een paar rechtszaken, die tot een nadere precisering van de voorwaarden leiden, zoals tegen NVVE-bestuurslid Wertheim (1981, geen arts) en de artsen Schoonheim (1986) en Chabot 1995) die allen hun barmhartigheid laten spreken. Rechters dragen in die tijd actief bij aan een jurisprudentie m.b.t. een zelfgewenst levenseinde.
Op de valreep is er nog het proces Brongersma, ditmaal genoemd naar de bekende geholpen persoon en niet naar de helpende arts Sutorius (december 2002). Dit proces leidt tot een belangrijke uitspraak, die de reikwijdte van de dan net van kracht geworden wet inperkt.
DE WTL EN HAAR BEPERKINGEN
Tenslotte mondt dit in april 2002 uit in de wet WTL , meestal Euthanasiewet genoemd. Niet echt terecht, want het regelt niet de Euthanasie of Hulp bij zelfdoding. Het regelt alleen de voorwaarden waaronder artsen Euthanasie of Hulp bij zelfdoding kunnen geven zonder strafbaar te zijn. Dat is toch echt wat anders. Centraal staat het lijden dat ondraaglijk en uitzichtloos moet zijn, maar alleen het oordeel van een arts telt. Burgers spelen geen enkele rol, hun oordeel telt niet en ze hebben geen rechten. Van hun zelfbeschikking blijft weinig over: Ze mogen artsen vragen hun leven te beëindigen, maar artsen zijn geheel vrij te bepalen of en wanneer zij vinden dat mensen daar in hun ogen voor in aanmerking komen of er aan toe zijn. De wet is gebaseerd op een overwegend medisch model van het lijden.
Heel wat artsen willen er helemaal niet aan. Wat voor artsen een welkome juridische bescherming biedt van hun professionele handelen (want het verbod wordt niet opgeheven), levert voor de burger slechts een kader van willekeur, onzekerheid en vaak frustratie op. De professionele vrijheid van handelen die de artsen zich traditioneel al toe-eigenden wordt nu wettelijk vastgelegd en daarmee wordt artsen een macht gegeven, die hen onder het mom van professionaliteit en deskundigheid alle ruimte biedt de eigen persoonlijke opvattingen en voorkeuren te volgen. Gelukkig zijn er artsen van allerlei pluimage, maar het blijft een gelukstreffer als je een arts hebt die de wensen van zijn klant op de eerste plaats zet en hem van advies dient in plaats van voor hem te beslissen, zoals de wet hem feitelijk opdraagt. De focus van de medische opleiding op het lichaam, levert de arts slechts een beperkt mensbeeld op, waarin weinig of geen plaats is voor de psychische, levensbeschouwelijke en existentiële kanten van zijn Zijn. Ook psychiaters hebben veelal een somatische benadering van de problemen. Artsen vinden zichzelf, blijkens de attitude van de KNMG, omnipotent op al die terreinen en miskennen het belang en de deskundigheid van psychlogen, psychotherapeuten, filosofen, en zielzorgers voor het welzijn van de mensen. Voor artsen zijn dit secondaire deskundigen, die zij op zijn best kunnen consulteren.
Het medische model betekent o,a, een vooral lichamelijk gerichte aandacht, wat verklaart waarom de euthanasiepratijk vooral kankerpatiënten betreft. Psychiatrische en dementiepatiënten worden ook als medische gevallen beschouwd, hoewel het somatische  aspect feitelijk secondair is aan de psychische en existentiële kanten van de mens, waarvoor artsen veelal de deskundigheid missen of in elk geval niet deskundiger zijn dan andere goed opgeleide burgers.
Bovendien heeft de Hoge Raad in het arrest-Brongersma bepaald dat er existentiële problematiek bestaat (vooral bij ouderen) die buiten het medische domein ligt en waar artsen dus geen deskundigheid kunnen claimen. Weliswaar heeft de KNMG in 2011 voor zichzelf bepaald dat ze via een stapeling van ouderdomsklachten, die beperking (groten)deels kunnen omzeilen, maar dit is eigenlijk alleen een arbitraire truc, die ethisch en juridisch zeer aanvechtbaar is.
DE ELITE VAN JURISTEN EN ARTSEN BEPALEN HET SAMEN
Het door juristen en de politiek monopoliseren van de verantwoordelijkheid voor de stervenshulp en euthanasie bij de artsen en het tegelijkertijd wegnemen van elke eigen verantwoordelijkheid bij de burger, heeft zo langzamerhand ver strekkende gevolgen voor het rechtsgevoel, de gewenste rechtszekerheid en de beoogde zorgvuldigheid op dit terrein.
De onberekenbaarheid van de artsen binnen de WTL maakt dat veel mensen hun toevlucht nemen tot de levenseindekliniek of tot vormen van eigen regie, waarbij de individuele eigen regie vaak moeilijk te scheiden is van de eigen regie in familieverband. Zowel het succes van de Cooperatie Laatste Wil als de vele mensen die zich verzekeren van eigen middelen uit het buitenland, zijn directe gevolgen van de onberekenbaarheid van de artsen bij het geven van stervenshulp. De pogingen de ‘Voltooid Leven’-problematiek te medicaliseren maakt dit probleem alleen maar groter. De strafbaarheid van allerlei vormen van hulp door niet-artsen, die boven de samenleving blijft hangen, blokkeert de transparantie en vergroot onnodig de risico’s door onzorgvuldig handelen of aanschaf van ongeschikte middelen.
Nu de politiek, net als in de jaren negentig, elke vooruitgang op dit terrein weer blokkeert en OM en rechters zich tot nu toe verschuilen achter de WTL en weigeren mee te denken over vormen van zorgvuldigheid bij eigen regie, zouden de rechters van de Hoge Raad zich die creatieve en richtinggevende rol moeten toe-eigenen.
Het moet nu toch voor iedereen duidelijk zijn dat, in een tijdspanne waarin de mondigheid van de burgers alleen maar toeneemt en de politiek hen op alle terreinen ook een grote mate van zelfredzaamheid vraagt, het niet kan zijn dat zij zich in de laatste existentiële fase van hun leven overleveren aan een stel professionals die veelal toch vooral hun persoonlijke opvattingen en oordelen als maatstaf nemen.
ER ZIJN NIEUWE KADERS NODIG
Er moet ruimte komen voor goed opgeleide professionele hulpverleners, die de vele aspecten van de laatste levensfase beheersen en niet alleen de medische. De werkelijk echt medische problematiek is dan over het algemeen beperkt en kan aan de artsen worden overgelaten, maar de existentiële begeleiding, zo leert de ervaring, is maar een beperkt aantal artsen werkelijk gegeven. Daar zijn anderen beter in thuis, maar zij krijgen de kans niet omdat de juristen besloten hebben dat alleen artsen zich over die laatste levensfase mogen ontfermen. Die elite van juristen en medici, die elkaar de bal toewierpen bij het tot stand brengen van de zogenaamde Euthanasiewet, hebben de zaak nu praktisch op slot gezet. De evidente minachting van de opvattingen in de samenleving, zoals die uit meerdere enquêtes steevast blijkt mag  niet te lang duren. Het uit blijven van nieuwe juridische regels, zal de beweging richting eigen regie alleen maar doen toenemen, maar mogelijk ook het aantal ongelukken door onzorgvuldigheden (en eventueel misbruik, al ben ik daar niet zo bang voor). De juridische starheid die alleen maar vertrouwen kan hebben in het beperkte kader van de WTL en de alleen aan artsen toevertrouwde zeer strikte en afgebakende zorgvuldigheidsnormen daarvan, zal zien dat burgers dat ongemotiveerde wantrouwen jegens hen beu zijn. Zij gaan zelf zoeken naar hun eigen veiligheidsnormen. Dat kan wellicht soms misgaan, maar dan niet ondanks de juridische kaders, maar dankzij.
De Hoge Raad zal bij de cassatie van het proces van Albert Heringa mogelijk met haar eigen beslissing van 2002 (arrest-Brongersma) geconfronteerd worden. Dat arrest was er immers mede de oorzaak van dat ‘Moek’ niet door een arts geholpen kon worden (al probeert het OM dat wanhopig te ontkennen). Zij zal niet alleen moeten oordelen over de kwaliteit van het arrest van het Hof in Den Bosch, maar ook naar zichzelf moeten kijken. Zij zal moeten overwegen het medische keurslijf van de WTL losser te maken en ruimte scheppen voor de dringende behoeften in de samenleving, waaraan de WTL en de artsen niet blijken te kunnen beantwoorden. Dat vereist misschien enige moed, maar vooral creativiteit en vertrouwen, want het politieke gemodder van de laatste decennia wordt vooral gekenmerkt door gebrek aan vertrouwen in de burger. Het beëindigen van het referendum-experiment nog voor de burger er aan heeft kunnen wennen en er door fouten mee heeft leren omgaan, is daarvan een schrijnende getuigenis. Laat dat hier niet weer gebeuren.
Eén van de mogelijkheden die de huidige impasse kan helpen doorbreken, is door huidige WTL en elementen van de voorgestelde wet van D66, als het ware in elkaar te schuiven. Bijvoorbeeld:
a) De WTL wordt dan alleen door speciaal opgeleide hulpverleners uitgevoerd; ook artsen dienen die opleiding te hebben gevolgd; euthanasie in engere zin is dan voorbehouden aan artsen en verpleegkundigen. Barmhartigheid is niet het monopoly van artsen.
b) Het uitgangspunt is de autonome wens van de betrokkene; er wordt wel samen naar achtergronden en alternatieven gekeken, maar de betrokkene houdt het laatste woord.
c) Ingeval van twijfel over de autonomie, kan die wens door een notaris worden bevestigd en eventueel in een eenvoudig acte worden vastgelegd.
d) Er is dus geen medisch criterium; elke vorm van lijden wordt serieus genomen.
e) Er hoeft geen sprake te zijn van een stervensfase; uitzichtloosheid is een belangrijk criterium en de eigen beleving daarvan is bepalend.
f) Er is geen leeftijdsgrens; biografie kan de stervenswens ondersteunen.
g) Psychische problematiek van personen jonger dan dertig jaar vereist echter wel speciale extra aandacht.
h) Elke hulpverlener mag zijn eigen grens bepalen.
i) Toetsingscommissies blijven nuttig, maar hun rol wordt veel beperkter.
Albert Heringa, Bennekom, 21 februari 2018

Bijdragen en suggesties voor het huidige Euthanasiedebat
Er zijn meerdere aanleidingen, neem ik aan, voor dit rondetafelgesprek van de Tweede Kammer commissie: Het derde evaluatierapport over de WTL, het opgelaaide debat over wat wordt aangeduid met ‘Voltooid leven’, inclusief het voorgenomen wetsontwerp daarover, en tenslotte de kwestie van de ‘zelfeuthanasie’. Er is de laatste tijd weer veel gaande over het zelfgekozen levenseinde en het is duidelijk dat de kloof tussen de maatschappelijke werkelijkheid enerzijds, zoals die al vele jaren uit enquêtes, meningspeilingen, debatten e.d. naar voren komt en anderzijds de politieke vertaling daarvan in wetgeving, alleen maar groter wordt. Dat is niet onbegrijpelijk bij een zo gevoelig onderwerp, dat ook moeilijk te vangen is in algemeen geldende regels. Toch zal de Tweede Kamer stappen moeten ondernemen en het niet weer 30 jaar laten duren voor het ietsverandert. Het moet niet weer aan de juristerij overgelaten worden, zoals vóór de WTL het geval was. De WTL was een moedige en veelzeggende stap met veel merites, maar -zo wordt steeds duidelijker- ook met beperkingen, weeffouten en onvoorziene bijwerkingen.

Op enkele daarvan wil ik hier ingaan, na eerst het denkkader te hebben geschetst.
1) Over de dood. Sterven en het ‘dood-zijn’ hebben een bijzondere plaats in ons leven. We weten dat het de enige zekerheid van ons bestaan is, net als van elk ander meercellig organisme. Als mensen kunnen we daar rationeel naar kijken, maar dat verandert niets aan het wonderlijke en mysterieuze karakter ervan. Dat wordt nog ingewikkelder en moeilijker door ons denken in individuele waarden, wat de overige natuur vermoedelijk niet kent.
Bij sterven houdt het lichaam op te functioneren, maar daarmee verdwijnt ook de bewoner en eigenaar van dat lichaam. Of daarmee ook het bestaan van die bewoner ophoudt is het raadsel waar we waarschijnlijk nooit achter zullen komen. Dat vormt de achtergrond van de vele religieuze en levensbeschouwelijke opvattingen die onder mensen de ronde doen. Het is immers voor iedereen moeilijk voor te stellen dat je er als individu op een gegeven moment niet meer zult zijn. Het tastbare lichaam houdt op dat zien we, maar die ongrijpbare geest of ziel, wat gebeurt daarmee?
Dat is ongetwijfeld de reden waarom we lichaam en geest/ziel/psyché als aparte entiteiten zijn gaan beschouwen (zeker sinds Descartes), waarbij de verschillende termen ook nog aangeven dat er soms onderscheid wordt gemaakt naar veronderstelde,  verschillende elementen van die ongrijpbare dimensie van ons bestaan.
2) Over lichaam en geest. Die traditionele (filosofische en religieuze) tweedeling in lichaam en geest heeft verstrekkende maatschappelijke gevolgen, met name met betrekking tot ons welzijn. De zorg voor het tastbare lichaam (‘soma’) is primair toevertrouwd aan artsen. De zorg voor de minder tastbare en ook minder begrepen kanten van het menszijn wordt behartigd door verschillende zorgverleners: Psychologen en psychotherapeuten; dominees, pastoors, rabbijnen en imams; praktiserend filosofen, enz. Sommige artsen specialiseren zich in psychische ziekten, maar ook daar overheerst de puur fysieke (somatische) benadering. Ons hele doen en denken is op deze feitelijk achterhaalde tweedeling gebaseerd.
3) Over het sterven en de arts. De moderne medische zorg voor het stervensproces van het lichaam doet vergeten dat het stervensproces toch primair een mentaal en existentieel gebeuren is dat buiten het medische domein valt. Artsen zijn daarvoor gewoon niet opgeleid en hun aandacht ligt daar ook niet. Dat betekent natuurlijk niet dat artsen niet ook hun gewone menselijke gevoelens en kwaliteiten hebben en meenemen, maar daarin verschillen ze niet van anderen en andere professies. Bij het begrijpelijke belang dat door de maatschappij aan de medische professie wordt toegekend, krijgt dat laatste aspect nog wel eens te veel aandacht.
4) Over de medicalisering. Dat we de zorg voor ons lichaam, als drager van het leven, aan artsen toevertrouwen is begrijpelijk. Zij worden geacht dat lichaam goed te kennen en dus te weten wat er kan worden gedaan om het minder goed functioneren door ziekte, ongeval of anderszins te behandelen om zo lijden en ongemakken te verminderen en sterven te voorkomen. Zodra het duidelijk is dat een dokter niets meer kan doen, trekt hij zich terug, de betrokkene overlatend aan de laatste zorg van familie en zielzorgers.  Door de groeiende medische kennis en technische mogelijkheden is het tegenwoordig mogelijk dat moment steeds verder op te schuiven, zodanig dat levensverlenging soms onmerkbaar overgaat in lijdensverlenging.
Dan wordt duidelijk dat de medicalisering van ons leven ook een keerzijde heeft; dat de kwaliteit van het bestaan belangrijker is dan behoud van het leven op zichzelf. Die inhoudelijke kanten van het leven en van het sterven vallen buiten de taken en verantwoordelijkheden van artsen, ook als sterven duidelijk een medische oorzaak of aanleiding heeft.
5) Over heel de mens, niet alleen het lichaam. Hoewel steeds duidelijker wordt hoezeer lichaam en geest samen hangen, is de wijze waarop en hoe dat uitwerkt nog grotendeels onontgonnen terrein.  Mede door de successen van de traditionele reductionistische wetenschappelijke benadering van het lichaam, verdwijnen de minder grijpbare aspecten van de mens veelal buiten beeld en daarmee het zicht op de hele, holistische mens. Hoewel wij mensen menen dat het onderscheidende van de mens in zijn geestelijke vermogens is gelegen, geven we in de praktijk voornamelijk aandacht aan het welzijn van het lichaam, waarvan artsen de mecaniciens zijn. Dat is een griezelig eenzijdige benadering, die zich enerzijds vertaalt in een sterke verwaarlozing van de geestelijke gezondheidszorg en anderzijds in een schromelijke maatschappelijke overwaardering van de positie van de medische sector, waarvan de KNMG de woordvoerder is.
6) Over de weg naar de wet. Sinds de huisarts mevrouw Postma begin jaren zeventig haar zieke moeder op dier dringende verzoek openlijk durfde te helpen sterven is er veel veranderd. Als dochter was ze een direct betrokkene bij het lijden, maar als arts kende ze de mogelijkheden om dat te stoppen en had ze toegang tot de middelen. Kennelijk was er wat veranderd in de samenleving, want naast de voorspelbare verontwaardiging en afschuw, vooral uit religieuze hoek, was er ook opvallend veel begrip voor haar handelen. Zelfs als arts (of juist daarom?) werd haar integriteit niet in twijfel getrokken.
Later waren er moedige artsen die het aandurfden louter als behandelaar te helpen een einde aan een lijdensweg te maken (Wertheim, Schoonheim, Chabot). De juridische wereld deed op alle fronten haar best deze artsen, aan wier goede bedoelingen en integriteit niet werd getwijfeld, te omgeven met verzachtende argumenten, want strafbaar was het wel. Zo ontstonden de criteria, die pas vele jaren later nagenoeg ongewijzigd de kern zouden gaan vormen van de WTL, de ‘Euthanasiewet’. De moed, integriteit en kennis van deze voorbeeld artsen, maar ook de maatschappelijk nog sterk paternalistische kijk op de relatie van arts tot  patiënt, was er ongetwijfeld  de oorzaak van dat de juridische legitimering van de ‘goede dood’ in het kader werd geplaatst van de medische professionals. Ook de toegenomen twijfel over de zegeningen van de medische vooruitgang maakte dat medische kader van de wet voor de hand liggend.
7) Over de grenzen van de WTL. Die vooral op het lichamelijke welzijn gerichte aandacht verklaart ook de aard van de beperkingen van de WTL. Die liggen namelijk allemaal op het mentale terrein: psychiatrische patiënten, dementie en ‘voltooid leven’. Dementie heeft duidelijk een lichamelijke oorzaak, die echter onbehandelbaar is. Dat het desondanks toch als een medische kwestie wordt gezien is merkwaardig. Bij psychiatrische patiënten is het onderscheid tussen lichamelijke en mentale oorzaken moeilijker te maken. De complexe, maar grotendeels nog nauwelijks begrepen samenhang van lichaam en geest komt hier het sterkst naar voren. Juist omdat er nog zo weinig begrepen wordt, zou het artsen sieren hier meer bescheidenheid aan de dag te leggen, minder te geloven in eindeloze medicamenteuze behandelingen, beter te luisteren naar hun patiënten en hun wensen serieus te nemen. Voltooid leven is een kwestie apart, die al in 2002 door de Hoge Raad buiten het medische domein is geplaatst en dus niet onder de WTL valt. Artsen hebben hier dus niets te zoeken. Na het genegeerde rapport Dijkhuis over dit onderwerp (2004), was de succesvolle oproep van de groep ‘Uit Vrije Wil’ (2010), die de KNMG tot een tegenactie prikkelde. Sinds 2011 probeert de KNMG dit verloren terrein wel weer terug te winnen. Met de ‘stapeling van ouderdomsklachten’, wil het zich hier weer legitimeren. Dit vage en arbitraire ‘excuus’ is juridisch en ethisch echter onzuiver, omdat een stervenswens zelden of nooit uit deze eventuele klachten blijkt voort te komen. Het is een soort ‘Grote Leugen’. De praktische ontkenning door de KMNG nu, dat er niet-medisch gemotiveerde stervenswensen kunnen bestaan, die hierop is gestoeld, is opportunistisch, ongegrond en verwerpelijk
8) Over de weeffouten van de WTL. Daarmee kom ik dan bij de WTL en haar weeffouten:
a) Door de bevoegdheid geheel bij de artsen te leggen, zonder dat die daarop    aangesproken kunnen worden (het blijft een gunst die buiten het normaal medisch handelen valt!), is de zeggenschap van de burger over zijn eigen (waardige) levenseinde aangetast en is er een vorm van rechtsongelijkheid ontstaan (alleen de levenseindekliniek corrigeert dat een beetje). De arts is van een barmhartige, hulpverlenende adviseur van de zelfstandige burger, diens examinator geworden;
b) Door alle artsen zonder uitzondering die bevoegdheid te geven, worden velen van hen opgezadeld met een verantwoordelijkheid die ze niet wensen, waarmee ze ongewild in een controversiële positie worden geplaatst; omdat het niet om normaal medisch handelen gaat, treedt bovendien een onontwarbare vervlechting op van professionele en persoonlijke overwegingen en argumenten, die maatschappelijk en juridisch ongewenst is;
c) Door alleen artsen deze uitzonderlijke beslisbevoegdheid toe te kennen, is bij hen ook onwillekeurig de neiging ontstaan de verantwoordelijkheid voor het zelfgekozen levenseinde van de burger geheel naar zich toe te halen;
d) De autonome beroepsgroep (KNMG) meent de uit haar midden voortkomende, maar buitenwettelijke normen aan de wettelijke zorgvuldigheidscriteria toe te kunnen voegen en daarmee aan de samenleving op te leggen; de WTL maakt dit mogelijk;
e) Door de verantwoordelijkheid bij artsen te leggen wordt het sterven vooral als een somatische (lichamelijke) aangelegenheid gezien, want dát is het terrein waarvoor artsen primair zijn opleid en waarop hun deskundigheid ligt. Impliciet heeft de Hoge Raad dat in het arrest Brongersma nog eens bevestigd. Daarmee is het mentale en existentiële aspect van het bestaan en van het sterven, op zijn minst op het tweede plan gekomen en zijn alle relevante anderen die zich op dát terrein bewegen (zoals zielzorgers, psychologen, filosofen, psychotherapeuten) praktisch buitengesloten.
9) Over het Zwitserse voorbeeld. De huidige WTL met haar zorgvuldigheidseisen gaat alleen over artsen en de voorwaarden die hen buiten de strafwet houden. Het gaat over het belang van de arts, niet van de burger. Het gaat ook geheel voorbij aan de al langer bestaande ervaring in Zwitserland, waar euthanasie weliswaar verboden is, maar waar een zorgvuldige, legale praktijk van hulp bij zelfdoding bestaat, door speciaal opgeleide, niet-medische hulpverleners, die gebaseerd is op een buitengewoon eenvoudige legale basis: er mag geen eigen belang in het spel zijn! Er wordt met vergelijkbare zorgvuldigheidscriteria gewerkt, maar die zijn niet in een wet juridisch dichtgetimmerd. Zonder de Zwitserse situatie als het perfecte voorbeeld en alternatief te willen presenteren, toont het wel aan dat veel medische veronderstellingen die nu vaak de ronde doen, minder te maken hebben met de belangen van de burger en de samenleving maar vooral met de beroepsbelangen van de medische lobby (KNMG). Artsen zijn nuttig en soms onmisbaar, maar hun deskundigheid is in veel opzichten beperkt, zoals niet alleen de Zwitserse praktijk bewijst, en zeker niet altijd essentieel.
10) Over het rapport ‘Voltooid leven’. Het rapport van de commissie Schnabel, feitelijk de derde poging om uit de door de Hoge Raad geschapen impasse te komen, heeft die rol niet kunnen vervullen. Hoewel het dus met name om die niet-medische problematiek zou moeten gaan, was juist de medische inbreng heel dominant (4 van de 7 leden). Met alleen twee strafrechtjuristen was ook juridische inbreng erg eenzijdig. Voor niet-medische (psychologische, sociale, levensbeschouwelijke en filosofische) leden was er nauwelijks of geen plaats. Schnabel zelf was tegen dit eenzijdige geweld kennelijk niet opgewassen en is voorspelbaar onderuit gegaan.  De conclusies zijn eenzijdig en vooringenomen. Ook de ethicus prof dr. G. den Hartog laat weinig heel van dit rapport, dat paternalisme, betweterij en maatschappelijk wantrouwen ademt.
11) Over een alternatieve weg. Ik deel de onwenselijkheid dat twee afzonderlijke wetten op dit gebied naast elkaar ontstaan. De beste manier om vrijwel alle problemen rond de stervenshulp door derden op te lossen, is door beide visies als het ware in elkaar te schuiven. Kort samengevat ziet dat er dan als volgt uit:
a) Handhaaf de nuttig gebleken hoofdstructuur van de WTL, maar haal die uit de medische context en zet het belang van de burger voorop; zijn autonomie is een normaal juridisch uitgangspunt en iets anders dan individualisme!;
b) Stel de ‘hulp bij zelfdoding’ open voor daartoe opgeleide levenseinde professionals op HBO niveau, die allerlei vooropleidingen gehad kunnen hebben, maar minimaal 30 jaar oud zijn. Het accent van de opleiding zal vooral bij de mentale en geestelijke aspecten van de mens en zijn stervensproces liggen, meer dan bij de fysieke kanten;
c) Ook artsen, die op dit terrein bevoegd willen blijven, dienen die opleiding te hebben gevolgd. Zij blijven dan wel als enigen bevoegd ook actieve euthanasie te geven;
d) Het geven van stervenshulp blijft een daad van barmhartigheid en kan nooit verplicht worden, maar met de speciaal opgeleide, adviserende hulpverleners is maximaal verzekerd dat alleen professionele overwegingen bij de hulp aan de orde zijn.
e) De opleiding van de hulpverlener dient er borg voor te staan, dat aan alle mogelijke biografische achtergronden van een stervenswens aandacht wordt gegeven. Een leeftijdsgrens voor ouderen die ‘klaar met het leven’ zijn is dan ook overbodig en onwenselijk.
12) Over de ‘eigen regie’. Wat in het huidige debat over de WTL te veel buiten beeld blijft is de onmiskenbare ontwikkeling op het gebied van ‘zelfeuthanasie’. Mede op grond van de onzekerheden die de WTL heeft doen ontstaan, over de rol die een arts dient te spelen, is de behoefte gegroeid het waardige en zorgvuldige levenseinde zelf in eigen handen te kunnen nemen (al spelen naasten soms wel mee). Deze ontwikkeling blijft ondergronds en buiten elke statistiek door de formele strafbaarheid van het bezit van de dodelijke middelen en van de hulp bij zelfdoding, maar de roep om legalisering van die mogelijkheid is, sinds de het pleidooi van Drion in 1993, alleen maar sterker geworden. Velen nemen dan ook zelf tijdig de nodige maatregelen om niet van een arts afhankelijk te hoeven zijn. Ook die zelfwerkzaamheid kan de problematiek, die mede door de WTL in het leven is geroepen, helpen oplossen, als die uit de schemer kan worden gehaald.
Juist uit een oogpunt van zorgvuldigheid, zowel juridisch als medisch, is legalisering dringend gewenst. Door regulering en transparantie vooraf kan vermeden worden dat ondeugdelijke middelen worden gebruikt of kan de motivering medisch of juridisch worden ontraden. Net als bij abortus, kan legalisering, die het belang van burger en samenleving serieus neemt, veel onnodige narigheid voorkomen, zowel privé als maatschappelijk. Waar een wil is, is een weg. In beide opzichten!

Het is te wensen dat de Tweede Kamer verder kijkt dan de merites van de WTL zelf, oog heeft voor de reeds bewezen maatschappelijke werkelijkheid en de moed heeft zich niet politiek te laten gijzelen door de opvattingen van kleine minderheden, die sowieso tegen elk zelfgekozen levenseinde zijn, maar daar ook niet toe gedwongen worden.

Noten:
‘Filosofie, geneeskunde en de dood’; red. Ettema & Wobbes; de Tijdstroom, 2011.
‘Het emotionele DNA; gevoelens bestaan niet, ze ontstaan’; prof. P. Carels; Aerial, 2017.
‘Commissie van wijzen’; Albert Heringa; Het Besluit nr 84, december 2014 (periodiek van De Einder).
‘Voltooid leven. Hoe verder na Schnabel?’; Govert den Hartogh, NJB nr. 13, 1-4-2016.

************************************************************

Commentaar op concept Wetsvoorstel D66 ‘Voltooid Leven’
Natuurlijk ben ik blij met deze poging enig zicht te bieden op een oplossing van de ‘Voltooid Leven’-problematiek, waarvoor ik 8 februari 2010 aandacht vroeg, tegelijk met ‘Uit Vrije Wil’ de dag er na. Dat was dus niet in 2009 zoals in de Memorie van toelichting bij UVW wordt gezegd. Het wetsontwerp van hen heeft duidelijk mede model gestaan voor dit voorstel, maar er zijn ook opvallende verschillen. Zonder daaraan verder te refereren, wil ik een paar punten bespreken met betrekking tot dit concept wetsvoorstel, die ik van belang acht.

1. De visie op het zelfgekozen levenseinde in het algemeen en de hulp bij zelfdoding in het bijzonder.
Het maatschappelijke debat over dit onderwerp wordt nog sterk bepaald door het oude onderliggende, meestal niet uitgesproken, gevoel dat zelfdoding (een zelfgekozen levenseinde) feitelijk moreel verwerpelijk is. Alleen praktische overwegingen zouden de strafbaarheid buiten de wet hebben gehouden. Deze negentiende-eeuwse opvatting wordt feitelijk alleen nog door organisaties van orthodoxe gelovigen verwoord en uitgedragen. Zelfs leden van die organisaties delen die opvatting lang niet allemaal meer, zoals o.a. recent nog bleek bij het overlijden van de CDA ex-politicus van der Heijden en zijn vrouw. Persoonlijk kom ik dat hier en daar soms ook tegen.
Dit idee, dat ‘het respect voor het leven als gemeenschapswaarde van hogere betekenis is dan de betekenis die het leven voor het individu kent’, zou volgens het OM (in haar requisitoir bij mijn proces in Zutphen; 2013) nog steeds maatgevend zijn om de hulp bij zelfdoding strafbaar te houden. Tevens is het bepalend voor de zorgvuldigheidseisen van de WTL. Ook dit  concept voorstel, dat op veel van die zorgvuldigheidseisen is gebaseerd, ontsnapt niet aan de gevolgen van dit onderliggende morele oordeel. Mijns inziens strookt deze gedachtegang al lang niet meer met de huidige maatschappelijke werkelijkheid; de WTL toont dat zelf feitelijk ook aan.
Als samenleving zijn wij niet gelukkig met mensen die zichzelf doden of dood wensen. Onze primaire reflex is hen daarvan te weerhouden, de oorzaken van die wens weg te nemen en zo mogelijk redenen te geven om door te leven. Soms lukt dat, maar vaak ook niet of zijn we gewoon te laat. Maar er ontstaat wel steeds meer begrip voor situaties waarin mensen tot een dergelijke wens of daad kunnen komen. Ongeneeslijke ziekte, ondraaglijk en uitzichtloos lijden (vooral als dat lichamelijk is) wordt door veel mensen goed begrepen. Daarom hebben barmhartige artsen de ruimte genomen en gekregen hun lijden te beëindigen door hen te laten sterven. Bij zware psychische en psychiatrische problematiek wordt de identificatie met het lijden al moeilijker gevonden. De maatschappelijke moraal is dan dat er veel meer lijden nodig is om de samenleving te overtuigen van de ernst ervan. De doodswens wordt gezien als een symptoom van de ziekte (wat het ook kan zijn) en daarom niet serieus genomen. De zieke wordt zijn autonomie ontnomen. Dat kán nuttig zijn als zelfbescherming, maar hoe lang kun je dat ethisch verantwoorden?
Bij ouderen kan het aflopende levensverhaal leiden tot allerlei vormen van onthechting op meer fundamentele bestaansgronden. Weinigen buiten deze leeftijdsfase zullen zich de processen die daarbij horen kunnen voorstellen en invoelen. Hoe en wanneer dat soort processen optreden varieert per mens afhankelijk ook van ieders levensverhaal. Bij mijn moeder werd het pas echt acuut toen ze 99 jaar was, hoewel de onthechting al vele jaren gaande was. Het is belangrijk dat ook deze mensen wettelijk de gelegenheid krijgen op een verantwoorde en ‘waardige’ wijze hun biologische leven in de pas te brengen met hun biografische leven, als ze dat wensen. Of dit voorstel in alle opzichten de gewenste vorm biedt is nog wel de vraag. Zie punt 2.

De strafbaarheid van hulp bij een actie die op zichzelf niet strafbaar is -juridisch een buitengewoon ongebruikelijke figuur- heeft in zijn lange bestaan (ca 130 jaar) nog nooit enige vorm van misbruik aangetoond of voorkomen (waarvoor dit artikel bedoeld zou zijn). De enige rechtszaken en veroordelingen waartoe dit artikel (294-2 SR) ooit heeft geleid betroffen juist onbaatzuchtige vrijwilligers die mensen hielpen op hun dringende verzoek, nadat ‘legale’ hulpverleners het hadden laten afweten. Nooit misbruik dus! Ondertussen veroorzaakt het artikel wel veel onnodig ongemak en narigheid bij hen die niet geholpen worden of bij de ideële hulpverleners die hen niet in de kou willen laten staan.
Dit concept voorstel verraadt de invloed van dit verbod, dat bovendien nergens toe dient, omdat alle juristen het er over eens zijn dat misbruik ook zonder de strafbaarheid van de hulp bij zelfdoding uitstekend kan worden aangepakt.

2. ‘Voltooid Leven’ gaat over existentie niet over gezondheid!
Het voorstel is in veel opzichten gemodelleerd naar de WTL. Niet onbegrijpelijk, maar daarmee neemt het ook een aantal elementen mee die tot de zwakheden van die wet behoren, al poogt het voorstel dat wel te vermijden. Hierboven is daar al het een en ander over gezegd.
Het grootste concrete probleem betreft mijns inziens de visie dat het om een gezondheidsprobleem zou gaan en dat er dus hulpverleners uit die hoek bij nodig zouden zijn. Eigenlijk volgt al uit het Brongersma-arrest dat dit niet klopt.
De ouderen waarom het hier gaat hebben te maken met het uit de pas lopen van hun biografische leven en hun biologische leven, zoals dat onderscheid zo mooi wordt gemaakt in de memorie van toelichting. Het is geen gezondheidskwestie! Het zal niet vaak voorkomen dat deze mensen alleen op basis van een mogelijk mindere omgevingssituatie tot een stervenswens komen. Zelfs allerlei eigen kwalen zullen vaak niet doorslaggevend zijn. Daarvoor zijn we als menselijk en biologisch wezen intrinsiek te veel op ons voortbestaan gericht. Het KNMG-idee uit 2011, om deze mensen te helpen op basis van een stapeling van ouderdomsklachten, is misschien goed bedoeld, maar onzuiver en komt voort uit een puur medisch gekaderd denkpatroon. Zie punt 5.

Wat ouderen primair nodig hebben is respect en begrip voor hun leven en bestaan (existentie). Serieus genomen worden. Ook als dat een stervenswens inhoudt! Het maatschappelijk geformaliseerde wantrouwen jegens hulpverleners is onvermijdelijk, maar dient niet overdreven te worden en zeker niet uit te monden in betutteling van de oudere met een stervenswens. De meeste commentaren van hen die de oudere tegen zichzelf willen beschermen, komen daar wel op neer.
Sterven hoort bij het leven en is er de slotfase van. Ouderen zullen daar haast onvermijdelijk mee bezig zijn, meer dan menig jonger mens in elk geval. Ieder doet dat op zijn eigen manier, afhankelijk van zijn persoonlijke levensverhaal. In die afwegingen komen natuurlijk allerlei existentiële kwesties aan de orde, die o.a. met levensbeschouwing en zin-beleving te maken hebben; meer naar mate men ouder wordt. Het besef van de onvermijdelijke existentiële eenzaamheid wordt bewuster. Dat gaat immers over ‘het menselijke bestaan als persoonlijke onderneming, zoals die van binnenuit wordt ervaren’ (Verhoeven 1999, in Jorna 2015), en daar komt de ouder wordende mens meer aan toe. Het heeft te maken met de reflectie over het eigen bestaan, waarin naast teleurstellingen en verlezen ook plaats is voor dankbaarheid, tevredenheid, geluk en berusting. Niets en niemand kan daar iets aan veranderen. Het is een tijd waarin een balans wordt opgemaakt; eerst misschien nog voorlopig (het leven gaat immers nog door), maar meer en meer ook definitief.
Met sociale eenzaamheid heeft dat weinig te maken. Er valt ook weinig aan te veranderen, al zal dat bewustzijn niet de aanzet hoeven zijn tot een stervenswens. Deze situatie staat ook vrijwel los van opleidingsniveau en intelligentie van de betrokkene. Onder de titel ‘Ongeschikt voor het eeuwige leven’  schreef Ger Groot in Trouw van 19 november 2016 een treffende beschrijving van zo’n onthechtings- en bewustwordingsproces.
Bij lang niet iedereen zullen deze overwegingen leiden tot een (acute) stervenswens, al blijken dat soort gedachten en wensen wel geleidelijk te groeien. Zoals ook uit het werk van Els van Wijngaarden blijkt, gaat het zelden of nooit om een bevlieging. Er zijn wel allerlei aarzelingen en die verdienen natuurlijk ook alle ruimte. Wanneer de stervenswens zo groot is dat alleen de praktische problemen hen ervan afhouden de stap ook werkelijk te zetten, dan is het wenselijk die obstakels ook echt weg te nemen.

Het gaat dus niet om medische of gezondheidsproblematiek, maar primair om een existentiële! Wat er eventueel in tweede instantie ook nog kan spelen aan gezondheidskwesties verdient natuurlijk aandacht, maar die mag het zicht op de primaire beleving niet vertroebelen. Dat lijkt nu veelal wel te gebeuren! Dit lijkt vooral voort te komen uit het medisch gekleurde denkpatroon en het maatschappelijke ongeloof dat ouderen weloverwogen tot zo’n drastische keuze kunnen komen. De ultieme autonomie die elk sterven kenmerkt, verdient begrip en respect en geen betutteling. De behoefte het zelf in de hand te hebben is groot. In lijn met Drion heeft een veilig systeem van ‘Laatste-wil-pillen’ bij hen vermoedelijk veruit de voorkeur. Een levenseindebegeleider zal in veel gevallen waarschijnlijk tweede keus zijn.

3. Voltooid Leven?
De laatste jaren wordt over de bestaanssituatie van ouderen veel gesproken en geschreven onder de noemer van ‘Voltooid Leven’. Daarmee wordt een situatie bedoeld die door anderen ook wel benoemd is als ‘Klaar met (het) leven‘, ‘Levensmoe’ of het vooral door artsen geprefereerde ‘Lijden aan het leven’. De benamingen dekken elkaar grotendeels, maar geven ook blijk van verschillen in beleving. Vreemd is dat niet, want ieders levensgeschiedenis is natuurlijk weer anders en de beleving van het ouder worden zal daarmee sterk samenhangen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat niet iedereen zich thuis voelt bij elke benaming. Vooral critici van het honoreren van een doodswens bij ouderen (overigens veelal ook critici van de Euthanasiewet WTL) struikelen nogal eens over de term ‘voltooid’. ‘Is een leven ooit voltooid?’ zeggen zij dan. In wezen betekent dat dat zij vinden dat anderen daarover kunnen gaan, dat de mening van de betrokkene er niet toe doet als die zegt het zo te voelen.
Toch heeft de term ‘voltooid’ wel iets verwarrends. Het suggereert inderdaad dat een doel is bereikt, dat het gaat om een soort objectief aanwijsbare situatie. Daarom ben ik erg gecharmeerd van een andere term, aangedragen door de 90-jarige Gerrit Menkveld in Trouw van zaterdag 14 januari: ‘Verzadigd Leven’. Deze benaming, die vast ook niet ieders gevoel bij de situatie helemaal zal dekken, heeft in elk geval het grote voordeel dat het onmiskenbaar de subjectiviteit van de beleving weergeeft en dat is een van de belangrijkste elementen waarover het moet gaan.

4. De levenseindebegeleider
Hoewel ik niet zo erg til aan de naamgeving is deze benaming mooier en  sympathieker dan ‘Stervenshulpverlener’
Door de Voltooid Leven problematiek vanuit het kader van de gezondheidszorg te blijven bezien (zie punt 2) ontstaat een ernstige en zeer essentiële beperking van de beroepsgroep van levenseindebegeleiders. Die blijven daardoor binnen de gezondheidszorg en daar horen zij niet thuis!
Juist in die laatste levensfase gaat het om existentiële vragen en belevingen. Dat zal vaak te maken hebben met levensbeschouwing, religie en zin-beleving. De beroepen die daar vooral mee te maken hebben zijn geestelijk raadslieden, zielzorgers, pastors, maatschappelijk werkers. transpersoonlijke therapeuten, praktiserend filosofen e.d. Die worden nu uitgesloten en daarmee wordt het doel meer dan voorbij geschoten. De medicalisering wordt niet losgelaten, maar voortgezet. Dat is het paard achter de wagen spannen.
Elke betrokkenheid van derden bij het (doen) sterven van een ander moet natuurlijk voldoen aan een aantal stevige zorgvuldigheidseisen. De levenseindebegeleider hoeft echter geen eigen medische kennis te hebben (wat overigens ook bij psychologen beperkt is). Hij/zij moet vooral een regievoerder zijn, weten wat er speelt of kan spelen en een netwerk tot zijn beschikking hebben van diverse deskundigen (medisch, psychisch en anderszins) die indien gewenst en nodig geconsulteerd kunnen worden. Verreweg de belangrijkste taak van levenseindebegeleider is het vaststellen van de vrijwilligheid van de keuze van de betrokkene, naast  de duurzaamheid en de ‘weloverwogendheid’ ervan en formaliteiten als leeftijd, ‘Nederlanderschap’ en wilsbekwaamheid. Samen (en eventueel met deskundigen) kan wel gekeken worden naar oorzaken achter de stervenswens, oplossingen, alternatieven en alle andere overwegingen die de keuze mogelijk hebben beïnvloed. In de taakomschrijving van de ‘Freitotbegleiter’ in Zwitserland staat ook ‘Prevention’. In de praktijk aldaar blijkt dat het aandeel gruwelijke zelfdodingen van alle suïcides nog steeds dalende is. Dat zou in ons land ook welkom zijn. Ze dienen besproken te kunnen worden, maar alles blijft principieel ter beoordeling van de betrokkene zelf. Dié alleen kan de verantwoordelijkheid nemen en dragen voor het risico dat een keuze potentieel wellicht te betreuren zou zijn. De betrokkene kan immers alle geboden of gesuggereerde alternatieven en hulp ook rechtens weigeren.
Een oordeel over de stervenswens wordt niet van de begeleider gevraagd. De deskundigheid moet vooral liggen op het terrein van de gesprekstechniek, invoelingsvermogen en inzicht in de psyché van ouderen en hun relatie tot de existentiële bestaansvragen. Een bepaalde levensbeschouwelijke kleuring kan daarbij soms nuttig of gewenst zijn.
Het stervensproces is immers primair een zeer persoonlijk, existentieel en biologisch gebeuren, zonder medische dimensie. Die kan zich daarnaast natuurlijk wel voordoen. De inmenging van een arts dient zich dáártoe te beperken.
Levenseindebegeleiders hebben natuurlijk recht op hun eigen autonomie en kunnen besluiten in bepaalde gevallen op persoonlijke gronden niet te willen of kunnen helpen. Een andere hulpverlener kan daar mogelijk anders over denken. Het onderbrengen van deze beroepsgroep in een apart register kan wenselijk zijn, evenals een daarmee verbonden tuchtrecht. Dat zijn echter geen zaken die voorbehouden zijn aan BIG-ers. Er zijn veel meer beroepsgroepen die zoiets kennen. Daarvoor is de koppeling aan een BIG-register niet nodig en dus ook onwenselijk.
Het lijkt weinig voor de hand te liggen dat ook praktiserende artsen tot deze beroepsgroep kunnen toetreden. Dat leidt, in relatie tot de WTL tot verwarring van competenties en verantwoordelijkheden die onwenselijk is.
Het lijkt me daarnaast zeer wenselijk te kijken naar de ervaringen van de Zwitserse organisaties Exit en Dignitas, met betrekking tot opleiding en vooropleiding van hun ‘Freitotbegleiter’. Hun rol ligt expliciet buiten het medische domein. Het zijn bij voorkeur gepensioneerden van de hiervoor genoemde beroepsgroepen, ook artsen overigens, die dit werk daarom ‘Ehrenamtlich’, gratis, kunnen doen. Empathie, tolerantie, respect, acceptatie, barmhartigheid en levenswijsheid staan voorop, naast motivatie. Iets wat ook hier te overwegen valt. Ook is het opmerkelijk dat er in al die tientallen jaren praktijk nog nooit een levenseindebegeleiding niet goed is afgelopen! Hét bewijs dat een medische opleiding niet noodzakelijk is.

5. De afbakening naar de Euthanasiewet (WTL).
Er wordt wel gesteld dat de WTL goed functioneert en in veel opzichten is dat ook zo. Toch gaat het dan wel om het perspectief van de overheid en van de artsen: er zijn geen artsen meer aangeklaagd, laat staan veroordeeld. Dat doel is bereikt!
Vanuit het perspectief van de burger valt er echter nog veel af te dingen op die visie. Dit concept wetsvoorstel zelf is daarvan één van de uitvloeisels.
Sinds het KNMG rapport uit 2011, waarin gesteld wordt dat ook een stapeling van ouderdomsklachten voldoende medische grondslag kan geven om artsen in staat te stellen onder de condities van de WTL een euthanasieverzoek te mogen honoreren, wordt ervan uitgegaan (o.a. door de commissie Schnabel), dat daarmee de voltooid leven-problematiek grotendeels is afgedekt. Theoretisch mag dat zo lijken, maar de ervaring leert dat dit op zijn minst te kort door de bocht is. Het betreft feitelijk een excuus-argument, om de voltooid leven-problematiek het medische domein in te kunnen trekken. Ongetwijfeld goed bedoeld, maar wel onzuiver. Dat is vergelijkbaar met ‘de grote leugen’ (‘overspel’) die lange tijd nodig was om te mogen scheiden.
Hoewel mijn moeder volgens velen (o.a. het Arnhemse Gerechtshof) voldoende kwalen had om nu in aanmerking te hebben kunnen komen voor medische hulp bij zelfdoding, waren die niet de achtergrond van haar doodswens. Die kwalen had ze al veel langer en die werden behandeld. Als ze geholpen was geworden op die gronden was dat onzuiver geweest. Tijdens het symposium, na de promotie van Els van Wijngaarden, vertelde de huisarts Herman Hoekstra een vergelijkbaar verhaal: Hij kon een vrouw helpen, omdat ze naar zijn oordeel genoeg kwalen had, maar ze zei hem letterlijk dat die niet de bron van haar stevenswens waren.
De KNMG medicaliseert zo een existentiële stervenswens. Dat is ethisch onzuiver en dus ongewenst. Het gaat niet om wat de arts ervan kan maken, maar om de aard van de geuite wens. De ouderdomskwalen zouden geen rol moeten spelen, nog afgezien van de erg arbitraire en ondoorzichtige vaststelling van zo’n ‘niet-lineaire optelsom’, zoals de KNMG dat noemt.
Kortom, laat de werkelijke motivatie van de betrokkene spreken en niet wat de arts uitkomt. Dat is het minimale respect dat we de betrokkene dienen te geven.

6. De leeftijdseis
Het mag zo zijn dat een leeftijdsgrens niet ongebruikelijk is in de wetgeving, er valt veel voor te zeggen in deze context geen enkele leeftijdsgrens te noemen, zoals ook het kabinet nog niet deed. De begeleider zal kunnen uitmaken of het gaat om existentiële problematiek. Bij medische problematiek zal deze de betrokkene zo nodig naar een arts kunnen verwijzen.
Voltooid Leven- of Klaar-met-het leven-problematiek is niet strikt aan een leeftijd gebonden. Die zal wel voornamelijk bij ouderen voorkomen, maar er zal toch vooral naar de problematiek zelf gekeken moeten worden en niet zo zeer naar de leeftijd. Bijvoorbeeld bij mensen met een handicap zou dit zich eerder kunnen voordoen. Het gevaar bestaat daar dan wel weer dat de vraag door de handicap meteen in het medische domein wordt geplaatst, waardoor de existentiële overwegingen uit het zicht (van de omgeving) verdwijnen. Het gemedicaliseerde denken is immers sterk ontwikkeld en kruipt al snel waar het niet gaan kan.
Een leeftijdsgrens kan ook een averechts effect hebben: Het kan de ijk-leeftijd worden waarop je als oudere ‘dood mag’. Het gevaar is volgens sommigen niet denkbeeldig, dat er een tendens ontstaat dat zo’n grens gezien gaat worden als het moment waarop je ook moreel gesproken niet meer zou behoren te blijven leven en mensen je daarop zouden kunnen aanspreken. Ik ben daar persoonlijk niet zo bang voor, maar het is inderdaad een mentaal niet ondenkbaar mechanisme. De vanzelfsprekendheid waarop momenteel het sterven aan het medisch denken wordt gekoppeld (waar dat vroeger er juist buiten viel) is een vergelijkbare sluipende paradigma verschuiving en even onwenselijk. Dit concept wetsvoorstel is daaraan niet ontsnapt. Zie punt 2.
Mocht een leeftijdsgrens toch nodig geacht worden uit politieke overwegingen, dan zou de pensioengerechtigde leeftijd (zeg voor het gemak 70 jaar) mijns inziens de meest logische en minst arbitraire zijn.

7. De eigen regie
Het concept wetsvoorstel gaat helaas voorbij aan de behoefte, juist bij veel ouderen, het zelfgekozen levenseinde ook in eigen regie te kunnen realiseren, op de eigen ‘waardige’ manier. Dus zonder hulp te moeten vragen. En ook zonder daarbij het risico te lopen de betrokken familie of anderen in juridische problemen te brengen.
Hoewel deze eigen regie momenteel wel regelmatig voorkomt, krijgt dat -om begrijpelijke juridische redenen- weinig aandacht en is er dus ook geen statistiek van beschikbaar. Het eerder al genoemde overlijden van de CDA-politicus en zijn vrouw, is daarop een frappante en veelzeggende uitzondering. Het gebeurt immers veelal in een schemergebied, omdat de benodigde middelen niet op een normale, legale manier verkregen kunnen worden. Al is dat ook weer niet erg ingewikkeld, het is in de praktijk wel voorbehouden aan mensen die in staat zijn om het internet op te gaan en over voldoende financiële middelen beschikken.
Mijns inziens valt te verwachten dat op zijn minst een niet onaanzienlijk deel van de oudere mensen die voor een zelfbepaald levenseinde kiezen, de voorkeur geven aan deze eigen regie, in plaats van zich te moeten onderwerpen aan de hier voorgestelde molen van ‘deskundigen’ die de samenleving voor hen bedacht heeft. Het risico dat de levenseindebegeleider toch de rol van beoordelaar aanneemt of door de samenleving toegewezen krijgt (al is dat schijnbaar niet de opzet van het voorstel) is immers verre van denkbeeldig, zeker zolang het medische en gezondheidsdenken nog zo sterk aanwezig is.
Persoonlijk zou ik de route, die dit concept voorstel biedt, zoveel mogelijk mijden en voor de eigen regie kiezen. Ook de ‘Laatste wil-pil’ is in enige vorm goed en met voldoende waarborgen te regelen. Als de wil er maar is mensen in hun laatste levensfase werkelijk te begrijpen en te respecteren, in plaats van voor hen te denken vanuit een positie in het volle, actieve leven.

8. Euthanatica
Hoewel dit slechts zijdelings met dit concept voorstel gerelateerd is, zou ik er hier toch voor willen pleiten de ‘euthanatica’ (de middelen die bedoeld zijn om de dood op een humane manier te kunnen bewerkstelligen) in een aparte lijst onder te brengen. De kwaliteitseisen die aan deze middelen dienen te worden gesteld zijn anders dan aan geneesmiddelen. Ook de kwestie van bijwerkingen ligt daar natuurlijk anders en ook niet-geneesmiddelen kunnen op die lijst worden gezet, met eigen kwaliteitseisen.
De toegang tot deze middelen kan dan gemakkelijker op een andere wijze geregeld worden dan nu het geval is met geneesmiddelen. De rol van de apotheker blijft hierbij dezelfde.

Bennekom, 25 januari 2017

———————————————————————————————————————————————–OPEN AFSCHEIDSBRIEF AAN DE NVVE

                                                                                                                                           Bennekom, 15 december 2015

Aan alle leden,

‘Gevaar voor de samenleving’ stond erachter mijn naam op de cover van de Relevant van augustus 2013, over een close-up van mijn gezicht. Een voor de NVVE ongebruikelijk sarcasme bij de start van de campagne ‘Hulp is geen misdaad’. Nog voor die campagne goed en wel was afgelopen werd ik bij de NVVE leiding kennelijk gezien als een gevaar voor de NVVE zelf en ditmaal zonder veel sarcasme. Dat drong overigens pas later tot me door. Er is sinds die tijd veel gebeurd, maar nu is mijn maat wel vol. Daarom laat ik jullie hierbij weten, met pijn in het hart, dat ik mijn lidmaatschap van de NVVE in het komende jaar niet zal voortzetten. Dat licht ik hieronder toe.

Ik ben sinds 1993 of ’94 overtuigd lid geweest. Aanvankelijk passief, maar sinds 2008 ben ik in toenemende mate actief betrokken geweest bij de vereniging. Met name had dat betrekking op de aandacht voor de problematiek rond het ‘Voltooide Leven’ en de voor mij daaraan verbonden ‘Hulp bij zelfdoding’ aan mijn moeder Moek.
In dat kader zijn toen (2010) met de leiding (directeur en bestuur) afspraken gemaakt over de gevolgen van het eventuele strafproces dat daaruit voor mij zou kunnen voortvloeien. Ik aanvaarde de maatschappelijke en juridische risico’s van een procesgang en de NVVE de juridische kosten die daarmee dan gemoeid zouden zijn. Dat proces is in 2013 echt begonnen en nog niet afgelopen.

Ondanks (of dankzij) mijn volstrekt loyale opstelling naar de vereniging en de volmondige steun voor de door haar geïnitieerde Levenseindekliniek, rezen bij mij geleidelijk aan ook meer vragen over de vereniging, zowel beleidsinhoudelijk als functioneel. Dat begon feitelijk begin 2013. Uit de moeizame, haast spastische wijze waarop de leiding daar steeds op reageerde, werd in toenemende mate duidelijk dat meedenken door en initiatieven van leden met argwaan werden bezien en onwelkom waren. Ik heb veel voorbeelden waaruit dat blijkt, maar daarop zal ik hier niet ingaan. Een toelichting zal later mogelijk op mijn website te vinden zijn: www.albertheringa.nl .

Als overtuigd en ervaren verenigingsman werd het mij allengs duidelijk dat de verenigingsstructuur van de NVVE slecht ontwikkeld is en dat het voor leden heel moeilijk is met elkaar in contact te komen als ze dat willen. Daarom heb ik met steun van meer dan 26 leden een voorstel gedaan aan de ALV van 2014 om dat te vergemakkelijken, gebaseerd op mijn ervaringen bij o.a. het Humanistisch Verbond en de vroegere NVSH. Dat voorstel is door de leiding met alle kracht bestreden en zonder argumenten ter zijde geschoven. Ondanks veel mooie woorden en toezeggingen, ook recent nog, is er tot op de dag van vandaag op dat punt niets veranderd. Ook de aanvankelijk veel belovende (!) nieuwe directeur Schurink heeft zich niet aan zijn beloftes gehouden.

Dat werd heel duidelijk toen de leiding, vóór het symposium ‘Voltooid Leven’ op 13 november 2015, met veel media tamtam meende een nieuw visiedocument, getiteld ‘Waardig Sterven’, het licht te moeten laten zien, nog voor ook maar één gewoon lid daar kennis van had kunnen nemen. De minachting voor de leden en hun principieel beleidsbepalende positie in de vereniging, die eerder minder opviel, werd daarmee schaamteloos gedemonstreerd. Het bestuur acht zich blijkbaar de autonome eigenaar van de NVVE.
De inhoud van deze nota behelst bovendien een forse breuk met het verleden: Na een periode van stagnatie (‘consolidatie’ genoemd), wordt nu stilzwijgend afscheid genomen van de Hulpverlenersroute -bepleit door het destijds succesvolle burgerinitiatief ‘Uit Vrije Wil’-, wordt de autonome route naar eigen regie teruggebracht tot een (semi)autonoom perspectief (wat dat ook moge betekenen) en wordt de medische route juist zwaarder aangezet. De nota loopt daarmee bovendien onnodig vooruit op de conclusies van de commissie Voltooid Leven, waarvan het rapport in januari verwacht wordt.

Al tijdens het afgelopen symposium werd duidelijk dat er erg weinig steun was voor deze nieuwe beleidsvisie, die pas na 5 maanden met leden besproken zal worden. Mosterd na een verteerde maaltijd. De structurele onmogelijkheid voor de leden om zich te organiseren verhinderen een adequate reactie. Daarnaast worden sommigen ook weerhouden door schroom om de schade die de leiding al heeft veroorzaakt nog te verergeren met een intern conflict. Feitelijk is die ongezonde, conflictvolle situatie er al langer.

Het is voor mij al zeker twee jaar duidelijk dat er veel misgaat in het functioneren van de NVVE, die in toenemende mate de kwaliteit van het functioneren aantast. Was er begin dit jaar aanvankelijk nog enige hoop dat het bestuur, met het wegsturen van Petra de Jong als directeur, schoon schip wilde maken, inmiddels is het duidelijk dat het bestuur zelf deel van het probleem is nu het feitelijk voort gaat op de heilloze en weinig integere weg. Deze teloorgang van de NVVE is iets wat mij zeer ter harte gaat. Nu niemand kennelijk de moed heeft of de mogelijkheid ziet dit proces te stoppen of om te buigen en het vroegere elan te herstellen, voel ik mij genoodzaakt mijn praktische en formele betrokkenheid bij de vereniging te stoppen. Dat doet pijn en verdriet, maar het lucht ook op
.
Wanneer de vereniging grondig is doorgelicht, bij voorkeur m.b.v. deskundige adviseurs, een werkzame democratische structuur heeft gekregen en effectief  is teruggekeerd naar haar doelstelling, waarin het zelfgekozen levenseinde in eigen regie voorop staat, zal ik mogelijk weer terugkeren.
Het onderwerp zal mij niet loslaten, al was het alleen omdat het proces, dat nu bij de Hoge Raad ligt, mij bij de les zal houden.

Aangezien er in de vereniging NVVE geen mogelijkheid is alle leden, of op zijn minst de geïnteresseerde actieve leden en vrijwilligers, te bereiken en te informeren, zend ik deze open brief naar alle mij bekende leden, met het verzoek die te willen vermenigvuldigen en doorzenden naar andere hen bekende leden.
Publicatie op de website en in Relevant wordt wel gezocht, maar niet verwacht.

Met de beste wensen voor de NVVE en alle leden, met name in het nieuwe jaar.
Albert Heringa

————————————————————————————————————-
————————————————————————————————————-
De dood is niet van de dokter         Uit Medisch Contact,  9 december 2011,  66 nr. 49
Albert Heringa, gepensioneerd ontwikkelingsecoloog, Bennekom
De KNMG trekt met standpunt levenseinde te grote broek aan.
Artsen hebben ooit een voortrekkersrol vervuld bij het uit de taboesfeer halen van euthanasie. Dat was moedig. Maar nu het tijd is voor een volgende stap, is van die oed weinig meer te merken. Terwijl de maatschappelijke onrust groeit, doet de KNMG aan navelstaren.
De auteur is de zoon van prof.G.C. Heringa (1890-1972), verzetsman en oud-hoofdredacteur van Medisch Contact.
In 2008 hielp hij zijn 99-jarige moeder, Marie ‘Moek’ Heringa bij zelfdoding. Het strafrechtelijk vooronderzoek in deze zaak loopt nog.
Arts ben ik niet, maar Medisch Contact heeft een belangrijke rol gespeeld in mijn leven. In mijn jeugd werden wekelijks de drukproeven bij ons thuis afgeleverd en mijn vader besteedde de nodige uren aan het corrigeren en schrijven van artikelen. Belangrijker nog was het verhaal dat hij vertelde over de herkomst van de naam van het blad. Een verhaal over het verzet van praktisch de gehele medische stand tegen het dictaat van de Duitse bezetter. Medisch Contact was een geuzennaam in mijn ogen, geassocieerd met eigenzinnigheid en moed. Ik moet daar altijd aan terugdenken als ik de KNMG tegenwoordig hoor. Was het wel moed? Was het niet vooral de eigengereidheid van een zelfbewuste beroepsgroep, die gewoon  gebruik maakte van de macht die ze aan haar positie ontleende? Ik weet het niet. De opstelling van de KNMG in de laatste jaren getuigt in elk geval van weinig visie, creativiteit, flexibiliteit en moed. Dat geldt in meerdere opzichten, maar ik wil het graag toespitsen op het zelfgekozen levenseinde,  waarop het jongste standpunt van de KNMG betrekking heeft. Ondanks zijn omvang en semantisch gefilosofeer is dat standpunt van een bedroevend beperkt en kortzichtig karakter.
Woordenspel 
De euthanasiewet is er gekomen om artsen die bereid zijn mensen op hun verzoek te helpen sterven, te vrijwaren van strafvervolging – mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Dat was een baanbrekende stap. Met het Brongersma-arrest heeft de Hoge Raad de interpretatie van de wet vervolgens geruime tijd ingeperkt door een ‘medisch classificeerbare aandoening’ te vereisen. De KNMG heeft geen reden gezien daaraan te tornen, ondanks de aanbevelingen van de commissie-Dijkhuis. In de praktijk blijken de toetsingscommissies de wet echter soms toch ruimer uit te leggen. Dat is een welkome ontwikkeling.
De KNMG vindt hierin nu de rechtvaardiging te komen met het standpunt dat een classificeerbare aandoening niet meer vereist is en dat een medische ‘grondslag’ voldoende is. Dit kennelijk als verruiming bedoelde woordenspel, maakt de situatie echter alleen maar vager en onduidelijker. Het is zeer de vraag of aarzelende artsen met zo’n medisch ‘excuus’ gemakkelijker over de streep getrokken kunnen worden om de gerechtvaardigde stervenswens van met name oudere mensen te honoreren. Ook de cliënten van artsen worden er niet wijzer van, maar dat lijkt de KNMG haar zorg niet.
Wetsvoorstel
De KNMG poogt met haar standpunt de actiegroep Uit Vrije Wil (UVW), die een concept wetsvoorstel heeft geschreven voor toetsing van stervenshulp, de wind uit de zeilen te nemen. Ze vindt twee overlappende wetten ongewenst. Daar zit wat in, maar waarom gaat ze dan voorbij aan de zo wezenlijke verschillen tussen het wetsvoorstel en de bestaande Euthanasiewet en vermijdt ze elke suggestie in de richting van een wetswijziging? Het belangrijkste en zeer essentiële verschil is dat de beslissing in het voorstel van UVW primair bij de individuele burger wordt gelegd. Er is wel een aantal maatschappelijk wenselijke zorgvuldigheidseisen die te impulsieve of onder externe druk tot stand gekomen wensen kunnen uitfilteren, maar een beoordeling van het lijden van de betrokkene is niet meer nodig.
Dat artsen zich ertoe geleend hebben dat lijden te beoordelen, is historisch gesproken een moedige en zinvolle stap geweest. Maar in essentie is een arts net zo min in staat het lijden van een ander te beoordelen als dat die kan vaststellen of een leven voltooid is. Dat toch te willen blijven pretenderen, is zo langzamerhand niet meer te rechtvaardigen. Nog minder is het te verdedigen dat alleen artsen die kwaliteiten in zich zouden dragen, zoals het KNMG-standpunt stelt. Het empathisch vermogen van artsen behoort zeker niet tot hun standaard professionaliteit en te vaak blijken ook persoonlijke en levensbeschouwelijke waarden met het professionele oordeel te worden verward. De omnipotentie van de arts wordt zeer overdreven.
Monopolie
De euthanasiewet geeft de arts een unieke uitzonderingspositie. Begrijpelijk door de rol die de arts had en vaak ook nog heeft bij dit proces. Maar dat is geen wet van Meden en Perzen, al lijkt de KNMG die wet als uit marmer gehakt te beschouwen. Ze kiest daarmee bewust voor de medicalisering van het zelfgekozen levenseinde. Voor een navelstarende beroepsorganisatie misschien begrijpelijk, maar maatschappelijk volstrekt ongewenst.
Sterven is primair een individueel en existentieel gebeuren, met vele sociale, psychologische, levenbeschouwelijke en spirituele aspecten. Een gebeuren dat bovendien betrekking heeft op de enige zekerheid die wij in dit leven hebben. Een leven waarvoor ook niemand zelf heeft kunnen kiezen. Als de mens met zijn aangeboren levensdrang op een gegeven moment toch zelf voor het sterven kiest, moet men daar met respect mee omgaan. Er zijn veel artsen die dat doen, maar te weinig. En waarom zou het alleen bij hen moeten liggen? Het getuigt van onverantwoorde professionele grootspraak om  te beweren dat dé arts die kwaliteiten allemaal bezit en dat die hoogstens wat aanvullende adviezen nodig heeft. Toch doet de KNMG dat. De impliciet minachtende manier waarop over andere hulpverleners – zelfs speciaal opgeleide – wordt gesproken, is wereldvreemd en stuitend. Opvallend is dat artsen in Zwitserland de inzet van zulke gespecialiseerde, niet-medische hulpverleners juist toejuichen. De houding van de KNMG steekt des te meer waar de organisatie erkent dat er lijden kan bestaan waarvoor geen medische grondslag te vinden is. Dat ze daar als artsen niets mee kunnen is helder, maar waarom dan wel vast willen houden aan een wet die alles ophangt aan de arts, die niet-medisch gerechtvaardigd lijden geen wettelijke aandacht gunt? Dat grenst aan een vorm van machtmisbruik. De KNMG trekt gewoon een veel te grote broek aan. Het is vanwege de historische rol van (dissidente!) artsen en de vaak medisch gerelateerde stervensoorzaken zeer begrijpelijk dat de wet de artsen ooit zo’n centrale rol heeft toebedeeld. De KNMG draait het argument nu echter om: omdat de wet de artsen die positie heeft gegeven moet het ook zo blijven. Dat is in rede niet meer houdbaar. Een andere regeling is nodig.
Impact op de arts
Het is temeer wonderlijk dat de KNMG de rol van de arts bij het zelfgekozen levenseinde wil blijven monopoliseren, gezien de vaak beleden druk die die rol op hen zou leggen. Ik wil de impact op de mens van de arts niet bagatelliseren, maar tegen het licht van de onontkoombaarheid van de dood en de duidelijke wens van de cliënt het tijdstip te vervroegen, komt het accent op de zwaarte van deze rol mij weinig professioneel over. Over het hoofd wordt daarbij gezien dat de kwaliteit van het sterven voor de persoon in kwestie en de nabestaanden in veel opzichten zeer veel groter kan zijn dan bij een onverwachte of zelfgekozen gewelddadige dood, dan wel een lange lijdensweg. Het zou de KNMG sieren als zij, zowel ten behoeve van de artsen zelf als van de zelfbewuste burgers, een meer actieve maatschappelijke rol zou innemen en het niet bij een schoorvoetend en min of meer afgedwongen standpunt zou laten. Ze zou bijvoorbeeld kunnen helpen zoeken naar verantwoorde alternatieven voor hetzelfgekozen levenseinde, waarbij de actieve rol van de arts wordt teruggedrongen ten gunste van een grotere eigen verantwoordelijkheid van de burger. De KNMG zou artsen kunnen aanmoedigen zelf meer in de hulpverlenersrol te stappen dan in die van de uitvoerder van euthanasie. Ze zou kunnen helpen om assistentie bij zelfdoding geheel uit het wetboek van strafrecht te halen, kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van een laatstewilpil of – in afwachting daarvan – de verkrijging van dodelijke middelen uit de taboesfeer kunnen halen.
Dat alles zou beter zijn dan, zoals de organisatie nu doet, gemakzuchtig de lijdensweg te promoten die versterven in veel gevallen toch is, zelfs als de arts palliatieve ondersteuning geeft.
Echte visie
Het wordt tijd dat de KNMG meer oog gaat krijgen voor haar maatschappelijke rol. Als zij meent op deze monomane en eigenwijze manier de belangen van de artsen te kunnen blijven  behartigen, zal ze haar maatschappelijke geloofwaardigheid verliezen. Artsen zijn niet de dragers of hoeders van de ethiek van het leven, hoezeer ze daarmee ook te maken hebben.  Zo’n monistisch standpunt gaat voorbij aan de diversiteit van de artsen en van de samenleving en doet daarmee iedereen tekort. Er is behoefte aan een echte visie, werkelijke betrokkenheid, durf en iets van dezelfde moed die de artsen betoonden die de eerste euthanasie uitvoerden of die de bezetter trotseerden.
Samenvatting (door MC)
  • In haar standpunt over het zelfgekozen levenseinde heeft de KNMG de eis van ‘medische classificatie’ vervangen door die van ‘medische grondslag’.
  • Met dit woordenspel houdt ze het monopolie van artsen op het levenseinde in stand en zet ze burgers in de kou.
  • Als de KNMG niet meewerkt aan echte oplossingen voor dit maatschappelijk probleem, verliest ze haar geloofwaardigheid.

 

De onderstaande reactie van de KNMG, in hetzelfde nummer van MC, getuigt niet van goed lezen en veel aandacht voor dit onderwerp. AH

Farmaca niet de enige waardige weg
Albert Heringa verwijt de KNMG onvoldoende oog te hebben voor ouderen die zelf willen bepalen wanneer ze komen te overlijden. ‘De KNMG houdt het monopolie van artsen op het levenseinde zo in stand en zet burgers in de kou’, aldus de auteur. Hij haalt echter twee zaken door elkaar.
Mensen hebben inderdaad het recht om zelf te kiezen wanneer zij het eigen leven willen beëindigen. Buiten de kaders van de euthanasiewet kunnen ze dat ook zelf doen, aldus inhoud gevend aan het zelfbeschikkingsrecht. Er is inmiddels veel informatie beschikbaar over methoden om zelf het leven op waardige wijze te beëindigen, zonder actief ingrijpen van een arts. De KNMG wijst in haar standpunt op die methoden en op de rol van artsen daarbij, namelijk het bieden van palliatieve begeleiding. Wanneer burgers zich echter tot een ander wenden met het verzoek om hulp bij het (zelfgekozen) levenseinde, krijgt die ander ook de
verantwoordelijkheid om dat verzoek te toetsen en bij de uitvoering te helpen.
Heringa is van opvatting dat zelfbewuste (oudere) burgers hun eigen levenseinde moeten kunnen bepalen, dat inmenging daarbij van derden ongewenst is en dat een zelfgekozen dood alleen waardig kan zijn met farmaca. Zo is het echter niet. Wie zekerheid wil over het eigen levenseinde zal daarom toch echt zelf de verantwoordelijkheid daarvoor moeten nemen. Als het debat over zelfbeschikkingsrecht moet gaan, is dat het uitgangpunt.
dr. Lode Wigersma,
arts en directeur Beleid KNMG
_______________________________________________________________________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________________________________________________________________

TIEN  JAAR  EUTHANASIEWET.  ZEGEN  ÉN  KEURSLIJF! 

          

Sterven is een existentieel gebeuren en geen medische kwestie.
Sterven en dood horen bij ons leven en dienen er meer in te worden geïntegreerd. Bijvoorbeeld door beter met onvermijdelijke verliezen te leren omgaan. We zijn immers allemaal zowel winnaars als verliezers op zijn tijd.
Iedereen heeft het autonome recht over eigen leven en sterven te beslissen. Dit is impliciet in de wet erkend, nu nog expliciet. Onnodige belemmeringen om op een eigen en waardige wijze en in eigen regie te kunnen sterven, dienen te worden opgeheven. Zorgvuldige, onbaatzuchtige en transparante hulp moet iedereen straffeloos kunnen geven.

Dit jaar bestaat de ‘Euthanasiewet’ 10 jaar, officieel de ‘Wet Toetsing Levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding’ (WTL), na een proces van ca. dertig jaar waarin euthanasie bespreekbaar werd. Het is een unieke wet, die nog maar op zeer beperkte wijze navolging heeft gekregen: Ook in België en Luxemburg bestaan nu enigszins vergelijkbare regelingen. Verder is hulp bij zelfdoding (onder voorwaarden) mogelijk in de staat Oregon (VS) en Zwitserland. Het frappante in dat laatste land is vooral dat het daar (bewust en legaal) in handen is van niet-medici!
Met alle verdiensten die onze Euthanasiewet zonder twijfel heeft, ligt alles hier wel volledig in handen van de artsen en daarin ligt één van de serieuze beperkingen.
Die medische ‘route’ is historisch goed te begrijpen: Het waren moedige artsen die hun nek uitstaken om lijdende mensen, al dan niet familie, te helpen bij hun wens eerder te mogen sterven dan hun lichaam van plan was. Zij waren feitelijke ook de enigen die dat op een verantwoorde wijze konden doen, omdat zij toegang hebben tot de medicijnkast. Ze schuwden de rechter daarbij niet. En – laten we dat vooral niet vergeten! – het waren ook moedige en verstandige juristen en rechters, die daarover soms op begripvolle en baanbrekende wijze oordeelden. Zodoende is geleidelijk een juridische ‘gedoog’situatie gegroeid, waarin artsen niet meer vervolgd werden, als ze zich aan een paar specifieke zorgvuldigheidscriteria hielden en hun daad meldden. De Euthanasiewet is feitelijk een legalisering van de zo gegroeide situatie, al is de formulering van de voorwaarden ruimer dan de praktijk was en vaak nu nog is. Ondertussen is het daarmee meer een wet voor artsen geworden dan voor de gewone burger. Een zegen voor hulpvaardige artsen die nu een goede rechtsbescherming hebben gekregen en een zegen voor die patiënten die een arts treffen die bereid is die ultieme hulp te geven. Naast de voorwaardelijke criteria van de wet, die de burgers onmondig houdt, vormt met name die bereidheid de achilleshiel van de wet.

 

Rechtsongelijkheid
Voor een willekeurige burger is nu feitelijk een ernstige rechtsongelijkheid ontstaan. Euthanasie  wordt door de KNMG  niet gerekend tot het professionele takenpakket van de arts en diens klant (al of geen patiënt !) kan er dus geen beroep op doen. Het is geen recht. Elke individuele arts bepaalt zelf of hij/zij aan de wens wil voldoen. Het gaat niet eens zozeer om diens professionele oordeel of de klant aan de wettelijke criteria voldoet. Ook al is dat het geval, de arts kan op persoonlijke gronden weigeren. Die individuele vrijheid van de arts is op zichzelf een groot goed. Voor de burger is een verzoek tot euthanasie daardoor echter een soort loterij geworden met veel ‘nieten’. Overstappen naar een andere arts is niet zo eenvoudig en vaak geen oplossing. In een rechtsstaat is zulke willekeur met betrekking tot  zo’n essentieel element van het bestaan onaanvaardbaar en een bron van veel onnodig leed en begrijpelijke boosheid. De duizenden brieven, gepubliceerd op de website ‘geachtetweedekamerleden.nl’, getuigen daarvan ondubbelzinnig. Die willekeur is niet in de eerste plaats de schuld van de artsen, maar van de wetgever die de artsen dat monopolie heeft gegeven. Dat ze het zelf omarmen is evenwel ook hun eigen bewuste keuze.
De levenseindekliniek, die nu meer dan anderhalf jaar bestaat, functioneert goed en voorziet duidelijk in een behoefte. Het is een welkome oplossing voor die gevallen, waarin mensen niet bij hun behandelend arts terecht kunnen. Ook artsen hebben er in meerdere opzichten baat bij. In principe zou daarmee veel van rechtsongelijkheid verholpen kunnen zijn. Er zitten evenwel nog allerlei haken en ogen aan, onder meer van financiële aard.
De kliniek werkt vanzelfsprekend ook binnen de grenzen van de wet, maar hanteert die nog behoorlijk streng. Daarmee stuiten we op het volgende problemen: het lijdenscriterium en wéér het monopolie van de artsen daarbij.

De dood is niet van de dokter
De gedachtegang achter de wet heeft van het sterven een puur medische kwestie gemaakt en dat heeft vergaande consequenties. Het denken over het sterven is er door vervormd en onnodig gemedicaliseerd. Zodoende heeft dit de zelfstandigheid en vrijheid van de burgers ernstige beperkingen opgelegd. Ik noem er een paar:
 De wet geeft alleen de arts de bevoegdheid tot oordelen en beslissen of aan de condities van de wet wordt voldaan. Die alleen mag/moet zich een oordeel vormen of het lijden van een persoon ‘ondragelijk en uitzichtloos’ is. Alleen diens oordeel telt. Ook binnen het professionele kader van de arts blijft dat een erg subjectief oordeel, zeker wat de ‘ondraaglijkheid’ aangaat. Het suggereert bovendien dat alleen een medisch aantoonbaar lijden relevant is. De KNMG versterkt die mening nog door te stellen dat alleen een medische ‘grondslag’ telt. Alleen medisch relevant lijden kan tellen voor de wet, waarmee alle lijden zonder (voldoende) ‘medische grondslag’ per definitie buiten de boot valt . Alsof dat een vraag is die alleen artsen aangaat. Sinds kort  mag ook een optelsom van kwalen als een voldoende rechtvaardiging gelden bij een ‘voltooid leven’. Hoe artsen die optelsom maken blijft evenwel een nog veel ondoorzichtiger afweging dan de normen zelf. Bovendien vertalen artsen ‘lijden’ vooral in somatische (lichamelijke) termen en kunnen ze vaak opvallend weinig aan met de psychische kant. Het zijn geen ‘zieledokters’. Dat geldt zelfs ook voor vele psychiaters!
 Door de wet in zo’n medische context te plaatsen wordt voorbij gegaan aan het feit dat sterven in de eerste plaats een existentieel gebeuren is. Daaraan kunnen vaak medische aspecten zitten, maar het is in wezen geen afwijking! Sterven is geen ziekte, zelfs als het door een ziekte veroorzaakt wordt. Door de toegenomen mogelijkheden van pijnbestrijding en sedatie is de professionele rol van de dokter groter geworden bij het stervensproces en daaraan voorafgaand. Vroeger bleef dat voornamelijk beperkt tot het vaststellen van de dood. Het is daarom ook niet vreemd dat er artsen zijn, die zich niet voor het karretje van een vrijwillige levensbeëindiging willen laten spannen. Dat vinden ze geen onderdeel van hun professie, met de KNMG aan hun zijde. Maar daarmee is er ook geen enkele rechtvaardiging alleen artsen de verantwoordelijkheid daarover toe te kennen. De wet rijgt daarmee zowel de artsen als de burgers in een keurslijf.
De wet gaat voorbij aan het feit dat er vele redenen kunnen zijn waarom iemand uit het leven wil stappen, redenen die vaak weinig met (behandelbare) medische aandoeningen te maken hebben.  Ook in de gevallen waar wel sprake is van een ziekte, maar een medische behandeling onmogelijk is, zoals MS, ALS, Alzheimer, is er geen enkele rechtvaardiging artsen een speciale rol toe te kennen met betrekking tot het vrijwillige levenseinde. Dit is een griezelige overschatting van de professionele werkterrein van de arts en tegelijk een schandelijke onderwaardering van de rol die andere professies en ook de gewone burgers daarbij kunnen spelen. Om over de rol van de betrokkene maar te zwijgen. Helaas is het niet alleen de wetgever maar ook de KNMG zelf die hier de artsen een veel te grote broek aanmeten. Dat is des te merkwaardiger als je beseft dat sterven vroeger het domein was waar artsen zich van terugtrokken, waar hun rol als genezer was uitgespeeld en andere zorgers naar voren kwamen.

Samenvattend kan je zeggen dat artsen uit de aard van hun beroep natuurlijk veel te maken hebben met dood en sterven. Ze zijn ook de deskundigen die de dood mogen constateren, die de behandelbaarheid van een aandoening kunnen beoordelen en uitvoeren. Ze kunnen ook een schatting maken van iemands levensverwachting of overlevingskansen. Maar daar houdt het dan ook mee op.
De zin van het leven, de waarde van het bestaan, de inhoud van het lijden en de betekenis van de dood, het zijn allemaal zaken waarover artsen even veel of weinig kunnen zeggen dan willekeurig welke andere burger. Dat blijkt ook wel uit hoe ze daarmee omgaan: net zo divers. Ook in ethisch opzicht is er a priori geen reden artsen hoger aan te slaan, zeker niet dan andere beroepen, al dan niet zorgend, die ook een professionele eed of belofte hebben afgelegd. Zoiets is bovendien nooit een absolute waarborg. Hier en daar wordt een geloof uitgesproken in de ethische en morele superioriteit van de artsen, waar het vragen van leven en dood betreft. Ik kan geen enkel zinnig argument bedenken waarop deze mening gestoeld kan zijn.
Artsen zijn de ambachtslieden voor de techniek van de levensfuncties, maar dat maakt ze nog niet tot de totale experts van de essentie van het leven, van ons bestaan, laat staan van het sterven. Buiten het strikte medische kader blijken artsen even doortastend of onbeholpen als anderen. Het zijn dan net gewone mensen en dat hoeft ook niet te verbazen. Artsen doe je niet te kort door te onderkennen dat er in de maatschappij veel andere mensen en beroepsgroepen zijn, al dan niet academisch gevormd, die op dit terrein minstens zo belangrijk kunnen zijn. Alleen al daarom is het belangrijk afscheid te nemen van die unieke monopolie positie die de artsen nu gekregen hebben en waaraan de KNMG ten onrechte zo vasthoudt.

Opvallend is, dat veel artsen benadrukken hoe zwaar een euthanasie hen valt. Natuurlijk is het ook niet niks. Voor niemand. De dood van een ander confronteert iedereen met zijn eigen eindigheid, maar juist van artsen zou je mogen verwachten dat ze daar op voorbereid zijn. Verbazend daarbij is dan juist, dat zelden blijkt te worden gekozen voor de minder belastende ‘hulp bij zelfdoding’. Natuurlijk is het goed en begrijpelijk dat de hulp niet lichtvaardig wordt gegeven, maar waarom wordt alleen de zwaarte benadrukt? Je helpt toch de ander bij zijn dringende wens en je vervult toch als arts je principiële taak door het lijden te verlichten? Waarom zou je als arts daar niet ook blij en dankbaarheid voor mogen zijn? Daar is toch alle reden toe! Het gaat toch ook om de dienstbaarheid? Waarom staat de voldoening niet voorop, om de wens van de klant te hebben kunnen honoreren, zoals in veel andere gevallen?

 

Alternatieven
Het lijkt soms alsof euthanasie en hulp bij zelfdoding door een arts, zoals die nu in de wet beschreven zijn (‘de medisch route’), de enige acceptabele mogelijkheden zijn om vrijwillig uit het leven te stappen. Dat is natuurlijk niet zo. Er zijn vele mogelijkheden om dat meer op eigen houtje te doen. Los van de vraag of een arts bereid is te helpen, kun je er ook zelf de voorkeur aan geven alles in eigen hand te houden en het niet de arts te vragen zich ermee te belasten (‘de autonome route’).

De enige voor velen wettelijk aanvaardbaar geachte manier om zelf te kiezen voor een voortijdige dood, is feitelijk ophouden met eten en drinken. Voor velen is dit ‘versterven’ echter een te lange lijdensweg, zeker voor wie nog betrekkelijk gezond is. Bovendien kan een arts daarbij voor het goede verloop eigenlijk ook niet gemist worden, om de pijnlijke en verwarrende processen die er vaak mee gepaard gaan, op te vangen en te verzachten. Artsen kunnen zich zo dus voor het blok gezet voelen en uit de enquêtes van de KNMG  valt dan ook af te leiden dat er een aanzienlijk aantal artsen bestaat, die ook dan niet bereid zijn te helpen. Op artsen kan je dus ook dan niet rekenen.
Zelfverstikking m.b.v. een plasticzak over het hoofd, kan ook een effectieve methode zijn. Met de eigen adem (‘schotse methode’) kan het even duren, maar met behulp van helium (de tegenwoordig wel gepromote ‘heliummethode’), schijnt dat snel en effectief te kunnen, al moet de helium dan wel zuiver zijn. Persoonlijk acht ik dit geen gemakkelijke, plezierige of waardige methode, niet voor de betrokkene en niet voor de aanwezigen en bovendien ook niet gespeend van risico’s. Maar het kan wel.
Andere alternatieven zijn praktisch alle gewelddadig of ontluisterend en veelal schokkend voor anderen: voor de trein of van een hoog dak springen, jezelf verdrinken, in brandsteken, doodschieten, ophangen of vergassen. Dat mag allemaal, hoe traumatisch dat ook is, niet alleen voor de nabestaanden, maar vaak ook voor alle willekeurige andere betrokkenen. En dan heb ik het nog niet over wat dit feitelijk betekent voor de persoon zelf. De wanhoop om tot zo’n gewelddadige daad over te gaan en de enorme eenzaamheid waarin dat dan als regel moet gebeuren, zijn bijzonder schrijnend. Toch gebeurt dit nog meer dan dagelijks! Let alleen maar op de ‘aanrijdingen’ van de spoorwegen, dat betreft meestal personen. Helemaal te voorkomen zal dit wel nooit zijn, maar een betere opvang en begeleiding, waarbij ook een zelfgekozen levenseinde tot de reële erkende opties behoort, kan er voor zorgen dat op zijn minst minder mensen toevallig met zo’n schokkende gebeurtenis worden geconfronteerd.

Er zijn nog wel andere manieren om op een aanvaardbare en waardige wijze zelf uit het leven te stappen. Die zijn op zichzelf ook niet strafbaar, maar ze worden door de wetgevende samenleving wel zo veel mogelijk tegengewerkt of onmogelijk gemaakt. De dodelijke middelen (‘medicijnen’) kunnen alleen met omwegen of onder valse voorwendselen verkregen worden, mede omdat ook hierbij de arts weer een centrale rol toebedeeld heeft gekregen. De zogenaamde ‘Pil van Drion’ of ‘Laatstewilpil’, waar velen naar uitzien, bestaat nog niet maar is zeer wel denk- en maakbaar. Er is alleen geen wettelijk kader, die de introductie ervan toestaat en mogelijk maakt.
Dat is de essentie van de huidige situatie rond het vrijwillige levenseinde: het zeer beperkte legale alternatief. Daarom wordt in het tweede deel een geheel andere benadering voorgesteld, waar de burger centraal staat, natuurlijk ook met maatschappelijk noodzakelijke waarborgen voor zorgvuldigheid en veiligheid.

 

Sterven is deel van ons leven.
Iedereen weet het: de enige zekerheid in ons leven is dat we ooit zullen sterven. Desondanks hebben veel mensen de neiging dit te vergeten, voor zich uit te schuiven, bijna te ontkennen. Zeker als we jong zijn, zijn we daar niet zo mee bezig. Toch kunnen we dat ook dan al tegenkomen. Niet alleen doordat opa’s en oma’s sterven, ook ouders en broers, zussen of vrienden kan dat overkomen. En soms worden kinderen en jongeren zelf al met hun eigen sterfelijkheid geconfronteerd.
Onze drang tot leven is zo groot en zo basaal dat we het feitelijk onvoorstelbaar vinden dat er ooit een eind aan komt. De meeste levensbeschouwingen en religies hebben dan ook een voorstelling van een soort bestaan na de dood: van hemel en hel tot nirwana en eeuwige jachtvelden. Soms is er sprake van meerdere opeenvolgende levens en reïncarnatie. De aard van de ziel, de natuur van het bewustzijn, het zijn boeiende vragen. Voor anderen is de erkenning van ‘niet weten’ bevredigender, dan een keuze maken uit denkbeelden over het dodenrijk. Ook bijna-doodervaringen veranderen daaraan weinig.

Fundamenteel is dat we allemaal te maken hebben met sterven als het stoppen van het leven, als het biologische proces dat het lichaam gaande houdt. Met het stoppen van de levensprocessen blijft er een brok biomassa over, dat weer in de kringloop van de materie zal worden opgenomen. In Bijbelse termen: ‘Van stof zijdt gij en tot stof zult gij wederkeren.’ De existentie houdt op en hoogstens de herinnering blijft bij de achterblijvers, in documenten of andere wijze.
Waarom deze vorm van sterven voor de mens en andere meercellige levensvormen onvermijdelijk is, terwijl een bacterie zijn voortbestaan verzekert door zich gewoon te splitsen, is één van de boeiendste maar ook ingrijpendste bestaansvragen. Feitelijk is ons lichaam alleen een ingewikkeld vehikel om het voortbestaan van onze kiemlijnen te verzekeren, die feitelijk weinig anders doen dan bacteriën om het leven te behouden en eeuwig voort te bestaan: delen. Zo bezien zijn onze lichamen letterlijk doodlopende zijwegen van de hoofdweg, waar het leven evenmin ophoudt en eeuwig voortgaat.
Op deze kwesties rond leven en dood moet iedereen zijn eigen antwoord maar zoeken. Maar laten we die onvermijdelijke dood wel integreren als basis element van ons leven als individu. Niet als onverwachte en schokkende gebeurtenis die ons verrast, maar als iets wat wezenlijk deel uit maakt van ons en ieders dagelijks bestaan. Laten we daarom niet alleen voor iedereen het recht op een waardig leven erkennen, maar ook het recht op waardig sterven.
Als we minder spastisch tegen het sterven aankijken, kan er meer begrip ontstaan voor mensen die, om welke reden dan ook, zelf eerder voor de dood willen kiezen dan deze dat voor hen doet. Het maakt feitelijk niet uit of mensen ongeneeslijk ziek zijn en het (laatste) lijden willen voorkomen of al lijden en onbehandelbaar zijn of al zoveel hebben moeten inleveren dat er te weinig overblijft om voor te blijven leven. Het is ook goed denkbaar, dat twee partners er samen uit willen stappen en dat is ook een paar maal gebeurt. Natuurlijk is het begrijpelijk dat de maatschappij er zeker van wil zijn, waarborgen wil zien, dat dit een autonome en consistente eigen wens is van de betrokkene; dat deze geen zinvolle behandeling of oplossing over het hoofd ziet; dat geen suggestieve druk uit de omgeving komt. Meer hoeft niet. Maar niemand mag dit voor een ander bepalen
Familie en vrienden dienen hierbij betrokken te kunnen worden, maar kunnen onmogelijk een zwaardere stem hebben dan de persoon zelf. Uiteindelijk dient iedereen ook in dit opzicht baas over eigen leven te mogen zijn. Er is een recht op leven, maar een plicht tot leven bestaat niet, in elk geval niet juridisch. Voor sommigen mogen hogere wetten gelden, maar anderen kunnen daaraan niet worden gebonden. Als er geen recht op sterven wordt erkent, dan wordt het leven een plicht en dat kan toch niet de bedoeling zijn.
Als het ons is gegeven vorm te geven aan ons sterven, dan willen we dat graag ‘waardig’ doen. Wat dat inhoudt kan variëren en moet iedereen ook weer zelf kunnen uitmaken. Waardig sterven is een kunst die je kunt leren en waarop je je kunt voorbereiden.

 

Meer aandacht voor verliezen, loslaten en afscheid nemen
In veel gevallen waarin mensen zich kunnen voorbereiden op een op handen zijnd, maar niet zelf gewild einde, treedt vroeg of laat een soort berusting op. Men geeft zich over aan het onvermijdelijke. Lichaam en ‘ziel’ leggen zich er dan als regel bij neer. Een mooi proces is dat. Het valt op dat veel van de mensen, die veel eerder dan in de verwachting lag, te horen krijgen dat ze binnen afzienbare tijd zullen komen te overlijden, zo mooi en krachtig in het leven (gaan) staan. Ook jonge mensen, die feitelijk nog zo veel verwachtingen zouden kunnen hebben, blijken vaak heel realistisch en levenslustig met het leven èn hun dood om te kunnen gaan. Bijvoorbeeld Jip Keizer die in februari 2012 aan kanker stierf, 24 jaar oud, heeft vele honderden mensen eraan herinnerd, dat een mooi leven niet in jaren wordt geteld, maar in wat je er mee hebt gedaan; vooral in relatie tot anderen. Het zijn voorbeelden die ervan overtuigen dat juist een realistische aandacht voor het sterven de kwaliteit van ons leven doet vergroten. En dat geldt zowel voor hen wier leven binnen afzienbare tijd ten einde loopt als voor hen die daarbij achter blijven. Door het leven minder als een vanzelfsprekendheid te ervaren, kunnen we er juist meer van genieten en zullen we ook meer voor elkaar kunnen betekenen!
Deze existentiële overgang verdient veel meer aandacht, zou meer centraal dienen te staan in ons leven. Door meer ruimte en aandacht te geven aan het leren omgaan met allerlei vormen van onvermijdelijke verliezen of het moeten loslaten van wat ons dierbaar is, kun je je er op instellen en die ervaring ook goed ontwikkelen. Denk bijvoorbeeld aan onze jeugd, onze plaats in het gezin bij een geboorte, de veiligheid van en verzorging door de ouders, de ouders zelf, partners en vrienden.  Tegenslagen, die iedereen in zijn leven tegenkomt, worden dan gemakkelijker verwerkt. Dan kan er ook minder in ‘winners’ en ‘losers’ worden gedacht, want dat zijn we feitelijk altijd beide!
Het zijn verschillende vormen van afscheid nemen die bij het sterven allemaal samenballen. De dood is ook een realiteit waarmee kinderen dienen op te groeien. En dat kunnen ze ook goed, als de ouders daar zelf maar goed mee omgaan.  De stichting STEM (‘Sterven op Eigen Manier) probeert meer aandacht te vragen voor dit centrale aspect van het leven en dat is hoog nodig. Er is ook de website “Uitburgeren” van Dick Swaab (www.uitburgeren.nu), die iets dergelijks beoogt. Hierdoor geïnspireerd heeft Nan Rosens een prachtige design ‘Uitbox’ laten ontwerpen, waarin je alles met betrekking tot je sterven kunt bewaren. Dit is een sieraad, maar ook een schoenendoos kan natuurlijk die functie vervullen.

Samenvatting
Een betere integratie van de eindigheid van ons leven in ons dagelijkse bestaan is zeer wenselijk en kan de nog altijd wat spastische omgang met het sterven normaliseren.
De huidige Euthanasie wet heeft de legale ruimte geschapen om met hulp op een menswaardige wijze en bijgestaan door familie op een zelfgekozen moment uit het levens te stappen. Het grote bezwaar is echter dat het geheel in handen van artsen is gelegd waardoor het sterven van een existentiële gebeurtenis een medische kwestie is geworden. Zelfs bij ziekte is het de vraag of de ziekte voorop moet staan en de doorslag moet geven, zoals de wet vereist. Maar als er geen medische grondslag is voor het lijden, waarom zou dat lijden niet serieus zijn en een zelfgekozen levenseinde  per definitie in de weg staan?
Zelf uit het leven stappen met assistentie van een ander is nu strafbaar voor die ander en het zonder hulp doen is vaak ingewikkeld, omdat het lastig is aan de middelen daartoe te komen.
Alles bijeen genomen is het duidelijk dat de WTL niet voldoet. Het is een goede eerste stap, maar er is dringend behoefte aan een grondige herziening, die maatschappelijke en niet alleen medische criteria hanteert.
Daartoe wordt in het hierna volgende deel een voorstel geschetst.

 

EEN NIEUWE VISIE – EEN NIEUWE WET

De Nieuwe visie
Zoals hiervoor is betoogd heeft de euthanasiewet (WTL) grote betekenis gehad. Het enige wat ze doet echter is het scheppen van een strafuitsluitingsgrond voor een bepaalde beroepsgroep onder zekere voorwaarden. Deze feitelijk nogal regenteske benadering past hij niet meer bij de huidige maatschappelijke opvattingen over autonomie en zelfbeschikking van ieder mens. De mondige burger wil de mogelijkheid hebben zelf zowel over de inrichting van het eigen leven te kunnen beslissen, maar ook over het eigen levenseinde. Strikt genomen is dit recht op sterven, op het bepalen van het moment van het eigen levenseinde, impliciet in de algemene wetgeving aanwezig. Zelfdoding is immers nooit strafbaar, een poging daartoe evenmin. Het enige wat de wetgeving wel probeert te voorkomen is dat iemand daarbij geholpen wordt ofde middelen krijgt om dat ‘waardig’ te doen, d.w.z. op de door hemzelf gewenste wijze, in alle rust, pijnloos en met die betrokken mensen, die er ook werkelijk bij willen zijn. Hulp daarbij is nog strafbaar.
Deze wonderlijke en verouderde bepaling leidt niet alleen tot allerlei onnodige narigheid zonder iets op te lossen, het verhindert ook een geloofwaardige opvang en begeleiding van mensen in nood. Zoals de Zwitserse organisaties, Dignitas en Exit aantonen, kan zulke hulp ook tot veel preventie leiden.
Het is belangrijk te constateren dat de huidige wetgeving nooit aanleiding heeft gegeven tot enig misbruik of misstanden, die voor die tijd ook al niet bestond. Er is geen moord gepleegd met de bestaande wet als dekmantel. We hebben als samenleving getoond dat we zorgvuldig met deze kwetsbare materie kunnen omgaan. Dat is geen specifieke verdienste van artsen of de toetsingscommissies van de WTL. Er is dus alle reden ons als samenleving ook het vertrouwen te gunnen, dat we ook met een andere wet, die is gebaseerd op de hier gepresenteerde nieuwe visie, verantwoord om kunnen gaan. Enerzijds kan deze bijdragen aan een geringer beroep op de ingreep of hulp van artsen, anderzijds geeft het de burger de veilige zekerheid zelf de regie over eigen leven in handen te kunnen blijven houden. Een breed gedragen wens.
Het nu tijd deze nieuwe visie te vertalen in een nieuwe wetgeving, waarin dit recht expliciet als uitgangspunt wordt genomen en onnodige belemmeringen worden weggenomen. Sterven dient niet langer als een ziekte, als een medische kwestie te worden gezien en benaderd. Het is in alle gevallen in de allereerste plaats een onvermijdelijk existentieel gebeuren, waarvan iedereen zoveel mogelijk de eigen regie moet kunnen hebben. Deze autonomie is geen egocentrisme, maar geeft juist alle ruimte aan het sociale kader waarin iedereen is ingebed. Het is wel de erkenning dat iedereen in laatste instantie baas is over eigen bestaan. Artsen zullen daar in een aantal gevallen wel een rol als deskundige bij te vervullen krijgen, maar er zijn meer deskundigen en hun rol zal soms ook belangrijker kunnen zijn. De belangrijkste deskundige is en blijft toch iedere betrokkene voor zichzelf. Dit nieuwe paradigma is reden de huidige euthanasiewet te vervangen door een nieuwe brede wet:

             DE WET OP HET ZELFGEKOZEN LEVENSEINDE (WZL)

 

Contouren van de nieuwe wet.
Het is niet de bedoeling hier een complete nieuwe wetgeving te presenteren. Daarvoor ontbreekt mij de juridische deskundigheid. Ook heb ik niet de pretentie alle noodzakelijke overwegingen al te hebben overzien. Het gaat mij hier om de contouren op hoofdlijnen waarin het  nieuwe paradigma, de nieuwe visie op het zelfgekozen levenseinde tot uitdrukking worden gebracht. Daar is zeker nog de nodige gedachtewisseling voor gewenst.
De voorgestelde nieuwe wet wordt gebaseerd op het beginsel van autonomie van iedere burger over zijn eigen leven en sterven.
Onverbrekelijk daarmee verbonden is ook het respect dat iedere burger voor die autonomie verdient en omgekeerd dus ook dient te geven.
Van dit autonomie beginsel kunnen twee elementen worden onderscheiden:

Het beginsel van zelfbeschikking
Iedere burger heeft het recht zelf te bepalen hoe te leven en zijn leven in te richten en ook zelf te bepalen hoe om te gaan met het eigen levenseinde. Iedereen moet zelf kunnen bepalen wanneer en hoe men eventueel een einde aan het eigen leven wil maken en wat onder een ‘menswaardige’ dood wordt verstaan. Dit beginsel staat voorop. Uit het principe van zelfbeschikking vloeit voort dat de persoon die wil sterven zijn zelfdoding bijvoorkeur ook zelf uitvoert, dus door een eigen handeling. Zo hoeft niemand te worden belast met het geven van hulp bij een zelfdoding. Als hulp wenselijk is kan die altijd worden gevraagd, maar niemand is verplicht die  te geven.
Het beginsel van barmhartigheid en medemenselijkheid
Dit vloeit voort uit het respect voor ieders autonomie. Het betekent onder meer dat iedereen die stervenshulp wenst, die hulp mag vragen en krijgen. De ander kan vanuit zijn eigen autonomie de gevraagde stervenshulp, vrijwillig uit medemenselijkheid en barmhartigheid verlenen. Zorgvuldig gedaan is dat niet strafbaar.

De Wet op het Zelfgekozen Levenseinde gaat uit van de volgende kernelementen:
1. Zelfdoding is niet strafbaar. Iedere burger beschikt autonoom over eigen leven en levenseinde. Leven is een recht, geen plicht
2. Iedere burger kan in principe toegang krijgen tot de middelen en methoden die nodig zijn voor een verantwoord en waardig zelfgekozen levenseinde.
3. Eventuele onbaatzuchtige hulp kan in beginsel door iedereen worden verleend en is in beginsel niet strafbaar.
4. Criteria van veiligheid, zorgvuldigheid en transparantie staan als maatschappelijke waarborgen centraal bij de uitwerking van de wet.
5. Actieve levensbeëindiging van een ander, de euthanasie in strikte zin, blijft vooralsnog om praktische redenen voorbehouden aan artsen, maar zonder het huidige lijdenscriterium van de WTL (‘ondragelijk en uitzichtloos lijden’).
Deze voorgestelde nieuwe wet gaat er vanuit dat er bij de mens als regel een intrinsieke wens tot leven bestaat. Er kunnen zich evenwel veel goede redenen voordoen waarom die wens ophoudt te bestaan, wanneer de balans tussen de goede en bezwarende kanten, naar de laatste doorslaat. Niemand kan die balans voor een ander maken. Leven is geen plicht. Het enige wat we als samenleving kunnen en mogen doen is voorkomen dat iemand te impulsief, onder invloed van een tijdelijke tegenslag of depressie een einde aan zijn of haar leven maakt. Maar als van impulsiviteit geen sprake meer is, is er geen reden de stervenswens van een ander niet serieus te nemen.
Sommige van de onderstaande overwegingen zijn er op gericht om veel van de vaak geopperde ‘ja, maar’-bezwaren te neutraliseren. Die komen meestal voort uit angstscenario’s van wat er niet allemaal kan gebeuren als er minder beperkingen worden opgelegd. Dat geldt bijvoorbeeld heel sterk ten aanzien van de beschikbaarheid van een laatstewilpil. De gevaren en risico’s worden vaak heel groot voorgesteld, zonder dat voldoende naar de keerzijde wordt gekeken: de gevolgen van de beperkingen en belemmeringen. Het is ondoenlijk alle risico’s te willen uitsluiten. In een levende samenleving zijn die nu eenmaal onvermijdelijk. Het gaat erom een balans te vinden tussen de risico’s van een wettelijke regeling en de gevolgen van het ontbreken ervan door een zeer repressieve wetgeving. De hier voorgestelde balans is nog sterk aan de voorzichtige kant gelegd, meer dan ik persoonlijk nodig vind. Voor het succesvol introduceren van een nieuw, nog onwennig paradigma zal dat in eerste instantie wenselijk zijn.

Willen sterven is geen ziekte. Het kan wel voortkomen uit een ziekte en dus is uiterste zorgvuldigheid nodig om dat onderscheid te kunnen maken. Zeker dient in dat geval te zijn dat de stervenswens niet verdwijnt door behandeling van de ziekte. Duurzaamheid van de wens is daarbij een belangrijk criterium. Bij het geven van hulp is het nodig de autonomie van de persoon met een stervenswens te verifiëren, zodat die niet ongewenst beïnvloed wordt door andere belangen. Kortom, zorgvuldigheid naar de persoon en naar de maatschappij vereist een aantal beperkingen. Die mogen echter niet verder gaan dan strikt nodig is om misstanden te voorkomen. De strekking van de wet mag er niet door worden aangetast.
De verschillende aspecten die met de zorgvuldigheid verbonden zijn komen hieronder aan de orde. Het gaat nog steeds om ruwe contouren, een voorstel dat nog nadere uitwerking vereist.

 

College van Toezicht
Omdat het hier gaat om een ingrijpende verandering met betrekking tot een gevoelig element van de samenleving, lijkt het zinvol en wenselijk een speciale autoriteit in het leven te roepen die tot taak heeft toezicht te houden op de uitvoering van de verschillende wettelijke bepalingen, die uitzonderingen kan toestaan en die aanbevelingen kan doen over aanpassingen en verbeteringen. De taakstelling is in sommige opzichten vergelijkbaar met wat de toetsingscommissies en evaluatiecommissies nu doen, zonder dat naar alle individuele cases moet worden gekeken. Anderzijds is de taak en bevoegdheid breder.
Daarom wordt voorgesteld het toezicht op het functioneren van de wet neer te leggen bij een speciaal daartoe op te richten College van Toezicht WZL.
Dit College krijgt onder meer de volgende functies:
1. Het toezien op de juiste naleving van de Wet op het Zelfgekozen Levenseinde en het doen van regelmatige evaluaties;
2. Het bepalen van regels betreffende wilsverklaringen;
3. Het opstellen en beheren van de lijst met dodelijke middelen en methoden, o.a. m.b.t. kwaliteitseisen, beheer van de middelen en de wijze van uitgifte;
4. Het bepalen en controleren van uitvoeringsregels en -instanties en de zorgvuldigheidseisen;
5. Het beoordelen van eventuele ad hoc uitzonderingen op de algemene regels.
6. Het toezien op correcte administratieve afhandeling door lijkschouwing en dergelijke
7. Het inroepen van het Openbaar Ministerie als daar aanleiding toe lijkt te bestaan.

Over de aard en samenstelling van dit college moet natuurlijk goed worden nagedacht. Te denken valt bijvoorbeeld aan zoiets als de NMA of Ombudsman: structuren met wettelijke autoriteit, maar wel onafhankelijk van de directe politieke bemoeienis. Het College zou door de Minister van Binnenlandse Zaken of Volksgezondheid kunnen worden samengesteld uit vertegenwoordigers van een aantal groepen uit de samenleving zoals: levensbeschouwelijke organisaties, levenseinde organisaties, artsen en apothekers en vertegenwoordigers uit de WRR (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid). De benoeming zou bijvoorkeur op voordracht uit de betrokken groepen moeten gebeuren.

 

Wilsbeschikkingen
Een Wilsbeschikking kan een belangrijke rol spelen als iemand niet meer in staat is voldoende te communiceren of om de duurzaamheid van zijn wens te onderbouwen.
Een wilsbeschikking moet in beginsel zelf geschreven, gedateerd en ondertekend zijn. Ze moet in principe tenminste drie maanden oud zijn voor zij inwerking treedt. Zij blijft van kracht, maar zij wint aan kracht wanneer zij elke vijf jaar bevestigd wordt middels een nieuwe gedateerde handtekening. De betekenis van een wilsbeschikking geldt met name in die gevallen waarin iemand niet meer in staat is zijn wil kenbaar te maken of wilsonbekwaam geworden is. Het heeft een gelijke wettelijke status als een testament. Daarom is het belangrijk dat in de wilsbeschikking ook een gemachtigde (en een plaatsvervanger) wordt aangewezen. De machtiging moet geldigheidsduur en doel aangeven Het hebben van een wilsbeschikking houdt tevens in dat, indien er geen wilsbekwaamheid meer (te verwachten) is, de gemachtigde gerechtigd is de beschikking te doen realiseren. Een theoretisch risico dat de beschikkende persoon eigenlijk op zijn beschikking zou willen terugkomen, maar daartoe niet meer in staat is, kan daarmee door hem a priori worden afgedekt.
Het College van Toezicht kan eventueel gemotiveerd ontheffing verlenen, wanneer aan bepaalde eisen niet voldaan kan worden.

 

Dodelijke middelen
De toegang tot de dodelijke middelen, die nodig zijn voor een verantwoorde en waardige zelfdoding, vormt de kern van deze nieuwe wet. Onbelemmerde toegang is maatschappelijk ongewenst, maar de belemmeringen moeten niet verder gaan dan strikt nodig is om veiligheid te garanderen en misbruik te voorkomen.
De wijze waarop de middelen op een, legale, effectieve maar zorgvuldige wijze ter beschikking kunnen komen van de personen met een stervenswens kan verschillende vormen krijgen, afhankelijk van hun aard. Twee overwegingen dienen hierbij als uitgangspunt:
1. Iedereen die een verantwoorde stervenswens heeft, moet in principe zonder veel moeite aan (het recept voor) de middelen kunnen komen, die daarvoor nodig zijn. Alleen een zekere veiligheidsdrempel mag worden gehanteerd.
2. Dodelijke middelen kunnen alleen met een speciale machtiging (recept) worden verkregen en alleen kort voor het gebruik ervan. Het gebruik dient bij voorkeur te gebeuren in aanwezigheid van 2 onafhankelijke getuigen.
Wie de middelen beheert en wie die machtiging uitgeeft en onder welke voorwaarden, wordt hier niet nader besproken. Ter oriëntatie wordt hieronder een voorbeeld als mogelijkheid uitgewerkt. Uitgangspunt daarbij is dat een en ander niet rechtstreeks in overheidshanden is, maar dat op de gang van zaken en de vereiste veiligheidsvoorzieningen wel maatschappelijk toezicht is. Het hieronder genoemde College van Toezicht speelt een centrale rol bij de borging.
De dodelijke middelen en methoden worden geregistreerd in een apart artikel van de wet, dat buiten de geneesmiddelenwet valt. De kwaliteitseisen die aan deze middelen worden gesteld zijn van een andere orde dan van geneesmiddelen. Er kunnen middelen op staan, die alleen voor zelfdoding of euthanasie geschikt zijn. Natuurlijk kunnen er ook middelen op staan die ook als geneesmiddel bekend zijn of dienst doen, maar kwaliteit, conditie en samenstelling kunnen dan verschillen.

 

Hulp bij zelfdoding
Zoals al eerder gezegd, heeft het de voorkeur dat een persoon die wil sterven zijn zelfdoding geheel zelfstandig uitvoert, al dan niet in aanwezigheid van diens naasten. Dan hoeft niemand anders voor deze, vaak als belastend ervaren, hulp bij zelfdoding verantwoordelijk te zijn.
Wanneer iemand door ouderdom, ziekte of anderszins niet in staat is zijn zelfdoding zelfstandig uit te voeren, kan hij om hulp vragen. Hulp kan betrekking hebben op het geven van emotionele en spirituele steun, maar ook op advies en hulp bij praktische aspecten van de zelfdoding. Onder bepaalde voorwaarden van zorgvuldigheid kan iedereen elke vorm hulp bij zelfdoding verlenen. Alleen als niet aan die voorwaarden is voldaan kan sprake zijn van strafbaarheid, zoals bij andere vormen van onzorgvuldig handelen die ernstige gevolgen hebben. Die zorgvuldigheidseisen zullen variëren met de mate van betrokkenheid van de hulpverlener. In elk geval dient de hulp onbaatzuchtig te zijn. De hulpverlener dient verder meerderjarig te zijn en zich vergewist te hebben van de stervenswens, aan de hand van een wilsbeschikking, liefst schriftelijk, die minstens drie maanden oud is. Verder dient de hulp op zorgvuldige wijze te worden gegeven. Dat houdt o.m. in dat  verantwoorde middelen en methoden op een goede wijze worden toegepast .
Dergelijke hulp dient uit een oogpunt van transparantie altijd gemeld en toegelicht te worden bij het College van Toezicht. Pas als er niet voldaan is aan de voorwaarden, kan er eventueel sprake zijn van juridische stappen.

 

Voorbeeld van een vorm van uitgifte van de dodelijke middelen
De dodelijke middelen worden beheerd door de apotheek, die ze alleen afgeeft aan persoenen die daartoe een autorisatie (machtiging, recept) hebben ontvangen en kan overleggen.
Zo’n autorisatie kan alleen afgegeven worden aan personen die zich hebben laten registreren bij een door het College van Toezicht daartoe aangewezen of erkende instantie. Dit is bijvoorkeur een onafhankelijke organisatie, zoals een stichting, vereniging of coöperatie, al dan niet speciaal daartoe in het leven geroepen.
Voor die registratie kunnen een legitimatie en een getekende wilsbeschikking en een toelichtende motivatie worden gevraagd. Die toelichting moet voorkomen dat te snel, te gemakkelijk en op onjuiste gronden naar het middel van de zelfdoding wordt gegrepen. In een gesprek kan eventueel een medisch onderzoek gevraagd worden, om succesvol behandelbare ziekten als aanleiding uit te sluiten. Op zijn vroegst drie maanden na de registratie is de afgifte van een autorisatie mogelijk, dat kan ook nog jaren later. Veel mensen die zo nodig hun levenseinde in eigen hand willen kunnen nemen, maar daar nog niet aan toe zijn, willen wel graag de zekerheid hebben dat dat kan als ze zo ver zijn. Dat is ook een van de achtergronden van de zogenaamde Pil van Drion of Laatstewilpil. Als die er is, is het ongewenst dat de potentiële gebruikers die zelf in huis hebben. Dat geeft te veel risico’s. Maar het moet dan natuurlijk wel snel en gemakkelijk beschikbaar kunnen zijn.
De autorisatie is persoonlijk (eventueel voor een gemachtigde). De middelen moeten binnen 3 dagen opgehaald en binnen 24 uur gebruikt worden. De inname van de zo verkregen middelen dient te gebeuren in aanwezigheid van tenminste twee onderling onafhankelijke getuigen, waarvan tenminste één van de betreffende instantie. Dit weer als maatschappelijke waarborg dat deze middelen inderdaad voor het gestelde doel worden gebruikt.
Voor een deel is het bovenstaande geïnspireerd door de werkwijze van de Zwitserse particuliere organisatie Dignitas, die veel zelfdodingen weet te voorkomen, maar ook bereid is mensen bij te blijven staan die die stap werkelijk willen zetten, om dat verantwoord te laten gebeuren. Nogmaals: Dit is slechts een voorbeeld van hoe het zou kunnen. Misschien zijn niet alle genoemde regels en waarborgen nodig, maar maatschappelijk zal dat waarschijnlijk eerst aannemelijk gemaakt moeten worden.

 

Samenvatting en slot
Onder de huidige euthanasiewet is hulp bij zelfdoding voorbehouden aan artsen, waardoor sterven onnodig wordt gemedicaliseerd. Veel mensen blijven zo in de kou staan, blijkt telkens weer. De voorgestelde Wet op het Zelfgekozen Levenseinde, waarvan hier de contouren zijn geschetst, gaat uit van de autonomie van de burger met een stervenswens en geeft deze, onder strikte zorgvuldigheidscondities voor hem zelf en naar de maatschappij, ook de mogelijkheid die zelf op een verantwoorde en waardige wijze te realiseren.
Het doel van deze nieuw voorgestelde wet is de verantwoording voor een zelfdoding te laten bij de persoon die daartoe wil overgaan, zonder hem de mogelijkheid te ontnemen dat op een weloverwogen moment en een menswaardige wijze zelf te kunnen doen. Nu is dat in de praktijk nog niet zo. Desgewenst kunnen dierbaren daarbij dan aanwezigheid zijn, wat nu vaak niet of slecht mogelijk is. Eventuele hulp in principe is toegestaan.
Zodoende kan, als mensen daaraan toe zijn, verantwoorde en waardige zelfdoding de regel worden. Euthanasie in strikte zin, waarbij een derde, nu alleen de arts, de dood veroorzaakt door zelf actief middelen via een infuus toe te dienen, kan en zal dan tot de uitzonderingen kunnen gaan behoren. Dat zal dan als regel deel uitmaken van een medisch behandelingsproces. In hoeverre ook alleen een arts hierbij bevoegd is, kan een punt van reflectie  zijn. Voor de technische handelingen die bij het aanleggen van een infuus nodig zijn is in elk geval deskundigheid en erving vereist, die ook een arts niet altijd in voldoende mate bezit. Verder is de professionele rol van de arts bij het sterven principieel beperkt.

Uiteraard zijn hier slechts de contouren van het voorstel gepresenteerd: de principiële benadering en een eerste idee van de vormgeving. Er blijft natuurlijk nog veel dat in nader detail moet worden uitgewerkt. Deze grote lijnen zullen in eerste instantie al wel voldoende stof tot discussie bieden en daarmee is al een belangrijk doel bereikt. Ik hoop dat het in eerste instantie over die hoofdlijnen mag gaan en dat details pas bij de uitwerking aan de orde hoeven komen. Want als de principiële wil er is komt de oplossing voor alle vragen vanzelf.

Albert Heringa, Ecoloog en Ervaringsdeskundige. Bennekom, juni 2013

 

________________________________________________________________________________________________________________________________________

________________________________________________________________________________________________________________________________________

 

 

EEN COMMISSIE VAN WIJZEN BUIGT ZICH OVER HET VOLTOOIDE LEVEN.

 

Vooral oudere mensen kunnen komen te verkeren in een situatie waarin zij het eigen leven als ‘Voltooid’ gaan ervaren. De verschillende andere benamingen, zoals ‘Klaar met het leven zijn’, ‘Lijden aan het leven’ en ‘Levensmoe zijn’, reflecteren misschien een verschil in beleving, maar in essentie komt het allemaal op hetzelfde neer: het leven heeft lang genoeg geduurd, er is alleen een perspectief van verdere aftakeling, het is genoeg geweest.
Waarom mensen dit zo beleven kan meerdere achtergronden hebben, zonder dat er sprake hoeft te zijn van een depressie. De conclusie die mensen aan die situatie verbinden hoeft ook niet te zijn dat ze uit het leven willen stappen, maar in een aantal gevallen komt het daar wel bij uit. Ik verwijs graag naar de uitstekende studie van Frederique Defesche ‘Voltooid Leven in Nederland’. Zij geeft daarin een goed beeld van die situatie, hoe mensen daar terecht komen en hoe ze ermee omgaan. Ik ga er hier daarom niet verder op in.
Duidelijk is in elk geval dat, hoewel er meestal sprake is van verschillende grotere en kleinere lichamelijke ongemakken, de beleving van een voltooid leven daar als regel niet of slechts in beperkte mate door wordt bepaald. Naast het ontbrekende perspectief gaat  het meestal om de perceptie van de eigen existentie in relatie tot de omgevende wereld, waarmee steeds minder aansluiting wordt gevoeld. Ook al is men niet alleen of verlaten, toch kan zo een gevoel van existentiële ontworteling  ontstaan.
Niet ten onrechte heeft de Hoge Raad in zijn Brongersma-arrest dan ook aangegeven dat dit levensgevoel buiten het medische domein valt en daarmee ook buiten de reikwijdte van de WTL (Wet Toetsing Levensbeëindiging), de ‘Euthanasiewet’. Die wet gaat immers niet over burgers en hoe die op een verantwoorde wijze uit het leven kunnen te stappen als ze daaraan toe zijn. De wet gaat alleen over de voorwaarden waaronder artsen, bij de uitoefening van hun beroep, hulp mogen bieden bij een zelfgekozen levenseinde. De WTL vereist een medische context, motivatie en uitvoering. Daarmee valt ‘Voltooid Leven’ dus buiten de mogelijkheden die deze wet biedt om een verantwoord einde aan je leven te  kunnen laten maken. Voor dit onvoorziene probleem van de wettelijke benadering van het zelfgekozen levenseinde, vroegen de NVVE en de initiatiefgroep ‘Uit Vrije Wil’ in 2010 speciale aandacht.
De KNMG heeft deze problematiek begrijpelijk lange tijd buiten de deur gehouden. Ook artsen mochten immers van de Hoge Raad niets doen. Toen ‘Uit Vrije Wil’ met een wetsvoorstel kwam om speciale hulpverleners op te leiden (niet-artsen dus) om ouderen met een stervenswens te helpen ook zonder medische criteria, zijn ze gaan zoeken naar andere mogelijkheden. De stervenshulp diende blijkbaar in medische handen te blijven. Ze kwamen met een nieuwe benadering waarmee deze problematiek binnen het medische domein kon worden getrokken: Een optelsom van kwalen en aandoeningen, die elk afzonderlijk onvoldoende reden waren om een euthanasieverzoek te kunnen honoreren, mocht dan als voldoende rechtvaardiging gelden. Op zichzelf geen onsympathieke poging om deze problematiek te helpen oplossen, maar onvoldoende helder en transparant. Belangrijker is echter nog, dat deze benadering principieel onjuist is. Op deze wijze wordt het vrijwillige levenseinde op een kunstmatige en ongewenste wijze gemedicaliseerd en losgezongen van de werkelijke overwegingen. Er wordt een medisch excuus geconstrueerd. Het medische fundament van de WTL wordt dan als uitgangspunt genomen en niet de bestaansbeleving van de burger. De problematiek van het ‘Voltooide Leven’ blijft daarmee volop bestaan.
De pogingen van ‘Uit Vrije Wil’ om tot een aanvullende wettelijke regeling voor deze problematiek te komen, hebben in de Tweede Kamer schipbreuk geleden en de onbevredigende situatie is dus nog steeds niet geregeld.

Naar aanleiding van het proces over gegeven stervenshulp bij het voltooide leven van Moek Heringa, omdat daar geen arts bij betrokken was, vroeg het VVD-kamerlid Ockje Telligen in oktober 2013 aan Minister Schippers een ‘Commissie van Wijzen’ naar dit probleem te laten kijken. De minister is daar positief op in gegaan, samen met haar collega van justitie, Opstelten. Al heeft het even geduurd: begin juni 2014 is die commissie geïnstalleerd: zeven leden en een voorzitter. De kern van het onderzoek van de commissie zal gewijd zijn aan de vraag hoe invulling kan worden gegeven aan de wens van een toenemende groep Nederlanders om meer zelfbeschikkingsrecht te hebben in de vorm van te ontvangen hulp, als zij hun leven voltooid achten. Zij zal zich met name buigen over de ‘juridische mogelijkheden’ en de ‘maatschappelijke dilemma’s’ die daarmee samenhangen. Dit is een logische opdracht, aangezien de problematiek immers hoofdzakelijk buiten het medische domein ligt. Dat de commissie ook moet kijken ‘naar de mogelijkheden die er zijn om te voorkomen dat mensen hun leven voltooid achten’  is natuurlijk een doekje voor het bloeden van de partijen die ongelukkig zijn met de verdere vraagstelling, maar die voor deze regering politiek wel belangrijk zijn.

Als je echter naar de samenstelling van de commissie kijkt, dan blijkt die niet volgens de verwachtingen te zijn opgebouwd, zowel gezien de aard van de problematiek als de meegegeven opdracht. Vier van de zeven commissieleden komen uit het medische werkveld en daar is niet eens een specialist ouderengeneeskunde bij. Dat zijn toch niet de deskundigen die je zou verwachten om de maatschappelijke dilemma’s te bestuderen of de existentiële nood. Dan denk je toch eerder aan sociologen, psychologen, ethici, filosofen en levensbeschouwelijke denkers. Dat geldt voor maar één van de leden: een reformatorisch filosoof. Alleen hij en de voorzitter, de veelzijdige prof. Paul Schnabel, vertegenwoordigen werkelijk de maatschappelijke invalshoek enigszins.
Het onderzoek van de juridische mogelijkheden zal helaas primair vanuit het strafrecht worden benaderd. Dat is namelijk de expertise van de beide juristen in de commissie. Van de justitiële bewindslieden in deze regering kennen we hun voorliefde voor een repressieve benadering, maar het is toch wel heel armoedig dat bij dit onderwerp geen andere relevante juridische invalshoeken bedacht konden worden.
Gezien de problematiek waarover het gaat en de beschrijving van de taakopdracht van de commissie is deze samenstelling dus op zijn minst hoogst curieus.

Er is geen reden om te veronderstellen dat er iets mankeert aan de individuele wijsheid, van ieder van de zeven leden en de voorzitter, al zegt een hoogleraarschap meer over hun kennis dan hun wijsheid. De leden zullen ook wel meer invalshoeken kunnen vertegenwoordigen dan uit hun vakgebieden alleen valt af te leiden. Dat neemt niet weg de keuze voor deze samenstelling heel ongelukkig is. Een gemiste kans.
We zullen de resultaten natuurlijk moeten afwachten, maar de aanvankelijke hoop en verwachting dat de commissie zou kunnen komen met een nieuwe frisse kijk op de problematiek van het voltooid leven, als een existentieel vraagstuk waar iedere burger mee geconfronteerd kan worden, is danig bekoeld. Dat er vanuit dit startpunt ruimte zal worden gezocht en gevonden voor een geheel andere benadering lijkt onwaarschijnlijk.
Een commissie van wijzen maakt nog geen wijze commissie.

Albert Heringa, 20 september 2014