Ik, Albert Carel Heringa, ben geboren in Amsterdam in september 1942, als zoon van Anna Jongbloed (1901) en Gerard Carel Heringa (1890) en als laatste telg van een ingewikkelde gezinssituatie. Mijn eerste naam is ontleend aan de jong overleden Albert Karssen, de eerste echtgenootvan mijn moeder en hoofdmedewerker in het laboratoriumvan mijn vader. De tweede naam is die van mijn vader (feitelijk ook zijn tweede), die bij mijn geboorte in een gijzelaarskamp zat en dus het risico liep de oorlog niet te overleven. Ik was zeer welkom en de eerste anderhalf jaar moet ik een vrolijk en ondeugend ventje zijn geweest.
Persoonlijke gegevens.
In februari 1944 werd mijn moeder gearresteerd en in januari 1945 overleed zij in een concentratie kamp. Tussen februari ’44 en october ’45 verbleef ik bij pleegouders, tot de komst van mijn stiefmoeder (Marie/Moek) het gezin weer bijeen kon laten komen. In 1947 overleed mijn zusje, zes jaar oud en in 1972 overleed mijn vader (81).
In 1968 ben ik getrouwd met medestudente Martha Bloemberg (1944). In januari 1975 kregen wij ons eerste kind, een zoon Aaike Jorn, die door lichamelijke complicaties echter binnen drie weken overleed. In oktober 1976 werd onze dochter Minne Birte geboren, in november 1979 gevolgd door Aafke Marije. Ons huwelijk hield stand tot 1992. Toen zijn Martha en ik gescheiden en hebben we de opvoeding van onze kinderen in een wekelijks afwisseld co-ouderschap voortgezet. In 1999 ben ik met Florry Maarse (1959) naar Barneveld verhuisd, waar we In 2001 zijn getrouwd. In 2004 zijn we naar mijn ouderlijk huis in Midlaren (Dr) verhuisd. Ook dit huwelijk werd in 2006 ontbonden. Na een periode van enkele jaren LAT-ten woon ik nu sinds september 2010 met Lida van Hellemondt (1953) samen in Bennekom. Sinds 2006 ben ik ook een regelmatige (oppas)opa, inmiddels van drie kleindochters.
Opleiding en werk.
Van 1946 tot 1954 bezocht ik de eerste openbare Montessorischool ‘De Wielewaal’ aan de Corellistraat. Daarna volgde 6 jaar HBS-B van het Amsterdams Montessori Lyceum. In 1960 vertrok ik naar Wageningen om daar bosbouw (houtteelt) te gaan studeren, wat ik na mijn kandidaatsexamen (1966) binnen de mogelijkheden van de studierichting feitelijk heb omgebogen naar populatiebiologie, een nieuwe biologische specialisatie binnen de ecologie. Mijn vakkenpakket bestond uit Houtteelt (verplicht), Dierkunde, Entomologie en Erfelijkheidsleer, bij resp. de hoogleraren Helliga, Klomp, de Wilde en Prakken. Daarbij kwam Natuurbeheer als facultatief vak, gegeven door prof. Mörzer Bruyns. Mijn onderwijs bevoegdheid Biologie heb ik in Groningen gehaald bij de vernieuwende en inspirerende Biologiepedagoog dr. Hans Treffers. Tijdens mijn studie heb ik 2 keer 2 maanden In de Oostenrijkse en Poolse bossen gewerkt (1962 en 1964). Mijn praktijktijd van 9 maanden heb ik grotendeels ingevuld in de bossen van British Columbia, Canada. Voordat ik in 1970 afstudeerde ben ik al in 1969 gaan werken als biologiedocent op het Marnix College in Ede. Dat heb ik drie jaar gedaan. Omdat ik toen wachtte op een baan in een ontwikkelingsland kon ik niet blijven. In afwachting daarvan heb ik nog een jaar in Amsterdam lesgeven aan de Berlage Scholengemeenschap en het Knorringa-avondlyceum voor volwassenen.
In september 1973 ben ik met Martha vertrokken naar Algerije om er beiden les te geven aan het Institut National d’Agronomie in El Harraach (bij Algiers). Ik gaf er Entomologie en later ook Bosbouw en deed onderzoek aan drie verschillende vrij belangrijke bosschade insecten. Na twee jaar kreeg ik van de afdeling Natuurbeheer in Wageningen een uitnodiging om een project voor Wildbenuttingsonderzoek op te zetten in de Sahel, dat toen door droogte was geteisterd. Dat werd tenslotte Mali, waar ik van 1977 tot 1981 werkzaam ben geweest, de laatste vier jaar verblijvend in een zelfgebouwd dorpje nabij het grote reservatencomplex Boucle du Baoulé, zo’n 180 km van de hoofdstad Bamako. De eerste drie jaar was ik vooral projectleider van een team van 10 à 12 medewerkers, de helft Malinezen. Na terugkeer in Wageningen zijn drie jaar gevuld met het uitwerken van de gegevens. In 1984 kreeg Martha werk in Burkina Faso tot 1989. De eerste twee jaren was ik daar huisman, regelde de opvang en het onderwijs van de kinderen. Ook waren er een paar korte professionele opdrachten voor de Ambassade, de IUCN de FAO en de International School waar de kinderen op zaten. Daarna kreeg ik, in hetzelfde (Zwitserse) project Dorpsbossen als Martha, een baan als adviseur en trainer. In 1989 liepen onze contracten af en zouden wij samen terugkeren, mede vanwege de scholing van de kinderen. Mij werd echter op het laatste moment gevraagd leiding te geven aan een, door mijzelf geformuleerd, project voor het beheer met de bevolking van de natuurlijk bestaansbronnen. Dit werd gefinancieerd door de IUCN, de internationale natuurbeschermings organisatie in Zwitserland. Tevens zou ik de nationale vertegenwoordiger van die organisatie worden. Ik ben daarvoor inderdaad een jaar langer in Burkina gebleven.
Na terugkomst eind 1990 ben ik een paktijk als freelance consultant begonnen, die mij o.a. naar Bangladesh (3x), Tjsaad, Burkina, Mali en Mauretanië heeft gevoerd voor opdrachten van 2 tot 8 weken. In 1993 deed zich de gelegenheid voor die praktijk te combineren met een halve baan als beleidsmedewerker Milieu bij de ontwikkelingsorganisatie SNV, dochter van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Die halve baan groeide later uit tot tweederde. Mijn eigen praktijk heb ik beëindigd in 1995, na eerst nog, in die hoedanigheid als invaller bij de vakgroep Natuurbeheer van de Universiteit van Wageingen, enkele colleges te hebben gegeven . Tijdens mijn werk voor SNV heb ik bezoeken gebracht aan Peru, Nigaragua, Philipijnen, Nepal, Vietnam, Botswana, Zambia, Zimbabwe, Etiopië, Mali en Benin. Ik heb er, na een beleidsplan te hebben opgesteld, o.a. ook een Strategische Milieu Analyse doen ontwikkelen en de regelmatige uitgave van een intern milieu-bulletin verzorgd, waarbij gepoogd werd het opkomende begrip duurzaamheid handen en voeten te geven. In 2001 ben ik afgevloeid, omdat SNV meende dat er op het hoofdkantoor geen beleidsmatige aandacht meer nodig was voor milieu en duurzaamheid. Daarmee kwam onbedoeld een voortijdig einde aan mijn professionnele leven. Wel jammer maar verveeld heb ik me nooit.
Ik ben sinds 1995 (?) alles bij elkaar ca 10 jaar bij Vluchtelingen werk actief geweest
Overige zaken.
Als student ben ik als vrij snel lid geworden van het Humanistisch Verbond. Humanist zijn klinkt zoveel poisitiever dan atheist of agnost, ook al had ik nooit overtuigt de dat mens van nature ‘goed’ zoals toen door van Praag werd uitgedragen. Ook het hebben van een spreekbuis van de niet-religieuze mens in de samenleving vond ik belangrijk. Overigens was dat geen beletsel om ook nog een jaartje in het bestuur van de VCSB (Vrijzinnig Christelijke Studenten Bond) zitting te nemen. Later, inmiddels leraar, ben ik drie jaar vrijwillig geestelijk raadsman geweest bij de open TBS-inrichting Groot-Batelaar in Lunteren, een buitengewoon belangrijke, interessante en vormende ervaring. Nog later ben ik bestuurslid geweest van de afdeling Wageningen e.o.
Bij de opkomst van de Studentenvakbeweging SVB ben ik actief geweest in de lokale studenten politiek een boeiende en leerzame tijd, die mij ook geleerd heeft dat ik niet in de wieg gelegd ben voor politicus. Ondanks mijn belangstelling voor de politiek heb ik me daar dus dus niet meer echt actief mee ingelaten. Nog later, tijdens de laatste laren mijn studententijd en tijdens mijn leraarschap ben ik ook lokaal bestuurslid geweest van de NVSH, toen een grote vereniging met vele hondereduizenden leden.
Na vanaf 1995 verschillenede cursussen op het gebied van Emiotioneel Lichaamswerk te hebben gevolgd op Venwoude (Lage Vuursche) heb ik in 2001 besloten bij Bodymind de opleiding te gaan volgen in de NeoReichiaanse (of Lichaamsgerichte) Psychotherapie, later herdoopt tot Energetic Integration. In die periode is het beeld, dat Zadkine maakte voor de herrijzende gewonde stad Rotterdam, ook voor mij het inspirerende symbool geworden van mijn eigen herrijzende gewonde ziel.
Na afronding van de opleiding in 2005 , die mij ook veel zelfinzicht heeft gebracht, heb ik getracht een eigen praktijk te starten. Dat is tenslotte niet gelukt, waarschijnlijk mede door mijn verhuizing in diezelfde periode. Om toch betrokken te blijven bij het werkveld ben ik drie jaar als penningmeester in het bestuur van de beroepsvereniging NVPIT gaan zitten. Dat ging in die periode ook een belangrijk traject in, dat het samengaan met nog twee andere verwante beroepsverenigingen op het oog had. Dat traject is per 1-1-2014 succesvol is afgerond met de start van de Stichting Beroepsorganisatie Lichaamsgeoriënteerde (Psycho)Therapie SBLP, dat volgens het sociokratische betuursmodel is gemodeleerd.
Deze opleiding, samen met mijn biologische achtergrond, heeft mij bewust gemaakt van de grote wederzijse samenhang van lichaam en geest/psyché. Het zijn verschillende manifestaties van één ondeelbaar wezen, de mens. De medische wetenschap en zeker de medische praktijk houden die twee nog te veel uit elkaar en weten er meestal geen raad mee. Daarin ligt een belangrijke beperking van medische beroepsgroep, die in de samenleving onvoldoende wordt gezien. Dat heeft als belangrijke gevolg dat de medici een veel te grote broek en verantwoordelijkheid krijgen aangemeten, terwijl veel complementaire zorg beroepen onvoldoende serieus worden genomen.
Sinds midden jaren negentig ben ik met onderbrekingen bij elkaar ca 10 jaar als vrijwilliger betrokken geweest bij Vluchtelingenwerk. De eerste drie jaar in de decentrale opvang en begeleiding in Wageningen. Na 2000 hetzelde ook ruim 3 jaar in Barneveld en tenslotte sinds 2011 bij de POL (Centrale opvang) in Wageningen. Dat laatste heeft me met vele tientallen vluchtelingen uit alle delen van de wereld in aanraking gebracht. Hoewel het contact vaak maar erg kort was, heb ik zo wel heel veel verschillende vluchtverhalen te horen gekregen. Sommigen ongeloofwaardig of zelfs opportunistische, maar maar vaak indrukwekkend, tragisch, schokkend of schrijnend. Een man uit Oeganda, die aanvankelijk veel moeite had te vertellen wat hem overkomen was, durfe mij tenslotte in vertrouwen te nemen. Dat was zo’n belangrijke overwinning voor hem, dat ik sindsdien zijn vertrouwenspersoon ben gebleven, later samen met mijn vrouw en nu ook voor het hele gezin, dat inmiddels heeft kunnen herenigen.
Een belangrijke persoonlijke passie, al in mijn vroege jeugd, betreft eigenlijk alles wat met water te maken heeft. Van zwemmen tot de zee en elke vorm van varen. Eerst heb ik ervaring op gedaan als zeeverkenner met roeien, wrikken , bomen en zeilen in diverse typen boten. Later heb ik de zee doorkruist op een kuster, de oceaan overgestoken op een vrachtschip, garnalen gevangen met een visser uit Veere (toen dat nog kon), de Waal afgezakt op een rijnaak en het IJsselmeer bezeild met een schoener. Tenslotte ben ik, na mijn terugkeer uit Afrika, 15 jaar de trotse eigenaar geweest van een Nienke, een stalen, kottergetuigde waddenboot van 9 meter, met een dubbel midzwaard (foto). Het zeilen op het IJsselmeer en vooral de Waddenzee, met al zijn getijden en wisselende diepten en stromingen, omgeven door boeiende eilanden, vormde voor mij een nooit aflatende bron van geluk en inspiratie. Vele vrienden en kennissen hebben me daarbij door de jaren heen vergezelt. Hoewel ook de open zee me nooit verveelt, gaat er voor mij toch niets boven de verassende avontuurlijkheid van de Waddenzee.
Een andere passie, die wat later tot ontwikkeling kwam, betreft muziek en dans. In mijn ouderlijk huis was er alleen ruimte voor serieuze, klassieke muziek. Ik heb zelf viool leren spelen. Hoewel ik dat wel met plezier deed en ook in het schoolorkest heb meegespeeld, was dit toch om meerdere reden voor mij te hoog gegrepen. Ik heb elke illusie echter pas in de tachtiger jaren kunnen laten varen.
De serieuze muziek ben ik wel altijd blijven waarderen. Toch had ik ook als scholier vaak behoefte aan meer. Dat werd vooral de volksmuziek of, zoals dat nu vaak beter wordt genoemd, wereldmuziek. Dat kon ik thuis nog wel te verkopen. Al in mijn middelbare schooltijd bezocht ik voorstellingen van dansgroepen uit de Balkan, Spanje (Flamenco), Georgië en Rusland. Pas als student werd ik me ervan bewust dat er ook groepen waren waar je zelf de dansen uit verschillende landen kon leren beoefenen: Nederlands, Engels, Frans, Schots, Roemeens, Joegoslavisch, Bulgaars, Turks, Israëlisch, Russisch, Skandinavisch, Amerikaans, enzovoort. Dat heb ik toen en tot op de huidige dag, met zeer veel plezier gedaan. Zelfs heb ik enkele malen aan demonstratiegroepen deelgenomen. Ik heb zelfs een opleiding tot dansleider gevolgd, meer om het zelf beter te leren, dan om ook echt zelf les te geven.
Ballroom dansen heb ik als middelbare scholier ook geleerd, maar dat boeit mij minder. Daarentegen is het dansen en vrij bewegen op muziek een van de heerlijkste manieren om uitdrukking te geven aan wat mij ‘beweegt’. Mijn latere opleiding heeft mij doen beseffen hoe belangrijk deze lichaamsexpressie al vanaf het begin voor mij geweest is.
Vele van mijn bekenden weten dat het nijlpaard de laatste tientalen jaren zo’n beetje mijn totemdier is geworden. Dat heeft minder met mijn liefde voor het water te maken, maar meer met mijn verblijf in Mali. In het Bamara, de dominante taal van dat land, betekent Mali ‘nijpaard’. Toen wij daar heen gingen, kreeg onze pasgeboren dochter Minne daarom een nijlpaard mee op haar geboorteaankondiging. Voor verschillende mensen was dat aanleiding met allerlei nijlpaarden als geboortegiften te komen. Dat was de start van wat inmiddels een verzameling is geworden van zeker tweehonderd nijlpaarden, in vele maten, vormen , kleuren en materialen, van naturalistisch tot heel bizar en van estetisch fraai tot foei lelijk of puur utilitair. Ook blijken nijlpaarden, ondanks hun dodelijke reputatie en hun weinig lieflijke voorkomen, ook in het platte vlak een schier eindeloze inspiratie te bieden: op wenskaarten, dekbedhoezen, strijkplank-overtrekken, affiches, T-shirts,mobiels, boeken en zelfs een deurmat) . De vrolijke tekening op de home pagina, is daarvan slechts één bewijs.