Ontwikkelingen en ‘De dood bestaat niet’
In de afgelopen maanden is er weer veel gebeurd, waardoor ik mijn voornemen, vaker een blog te schrijven, weer niet heb kunnen realiseren.
Ik heb de NVVE vaarwel gezegd, toen directeur en bestuur meenden, zonder enige afstemming met de leden, een nieuwe beleidsvisie te kunnen lanceren via de media. Een visie bovendien waarin de arts een centrale rol krijgt en de autonome route en ook de hulpverlenersroute praktisch worden afgeschaft. Inmiddels schijnt de visie op de ALV in mei door een aantal leden wel weer aardig bijgesteld te zijn, maar niemand van de leiding heeft daar consequenties aan verbonden. In tegendeel, het betuur meende met een statutenwijziging de toch al minimale rol van de leden nog verder te moeten inperken. Dat speelt nu nog.
De NVVE is voor mij geen geloofwaardige club meer.
Helaas moet geconstateerd worden dat het hele landschap van het zelfgekozen levensinde in een crisis verkeert. Ook bij De Einder en de Coöperatie Laatste Wil, beide gericht op de eigen regie, rommelt het en met het teleurstellende rapport Schnabel lijkt elke hoop op verbetering en verandering voorlopig op slot gedraaid te zijn. De ministers moeten nog reageren. Alleen de levenseindekliniek lijkt, ondanks wat tegenslagen, nog goed te functioneren, maar daar is van eigen regie natuurlijk geen sprake. Ook zij zijn gebonden aan het keurslijf, dat de WTL (Euthanasiewet) in meerdere opzichten feitelijk is.
Na mijn ‘vrijspraak’ door het Gerechtshof in Arnhem is het OM in cassatie gegaan bij de Hoge Raad. Hun ‘schriftuur’ is eind november verstuurd en wij, de vier betrokken juristen en ikzelf. hebben daar een weerwoord op geformuleerd. Dat is eind februari verzonden. Het wachten is nu op het advies vn de Advocaat-Generaal bij de HR en tenslotte de uitspraak van de Hoge Raad zelf.
Daar valt weinig over te gissen.
Ondertussen heb ikzelf veel tijd en energie gewijd aan een vluchtelinggezin uit Oeganda, dat ik al 4 jaar begeleid en dat sinds februari in Wageningen is komen wonen. Het gezin met 4 kinderen (één net geboren) kent een gecompliceerde problematiek op meerdere fronten en we zijn blij dat het is gelukt hen naar Wageningen te krijgen, zodat we de begeleiding (samen met meerdere professionele instanties) van nabij kunnen (helpen) vormgeven. Een halve weektaak voor ons.
Maar nu is er dan toch tijd om de nieuwe blog, die al een tijdje klaar lag, het licht te doen zien: DE DOOD BESTAAT NIET.
Volgende onderwerpen liggen al klaar.
DE DOOD BESTAAT NIET
Er wordt vaak gesproken over DE DOOD. Maar is dat terecht? Is de dood iets dat op zichzelf staat, dat het leven wegneemt. Iets dat je dus met een zelfstandig naamwoord kunt aan duiden? Vaak voorgesteld als een wezen zonder gezicht met een zeis of als een wandelend skelet dat praat en je mee kan nemen als het ‘je tijd’ is. Sterven is dan een gebeurtenis waarbij het leven de norm is dat ons ontnomen wordt door een uitwendig, ongrijpbaar, maar bewust handelend fenomeen.
Ook als we niet meer zo’n plastisch concreet beeld voor ogen hebben wordt er toch veel en vaak op een dergelijke wijze over gesproken. Naar mijn idee is dat een achterhaalde, feitelijk onjuiste, maar vooral verwarrende wijze van spreken, die voort komt uit een verouderd concept van wat ‘leven’ feitelijk is.
Wij bewust denkende levende wezens kunnen haast niets anders dan het leven als de normale vanzelfsprekende bestaanstoestand beschouwen. We weten inmiddels wel dat de tweede wet van de thermodynamica leert dat niet klopt, dat leven een bijzondere organisatievorm van de materie is, die allen onder het specifieke omstandigheden en voortdurende input van energie kan blijven bestaan. Toch kruipt ons bewustzijn waar het niet gaan kan en dat zadelt ons onvermijdelijk op met allerlei andere wonderlijke concepten, waaronder dat van ‘de dood’.
Er is leven en er is zeker ook dood. Een dode vogel, een dood kind, mijn vader is dood. Als beschrijvende kwaliteit van iets kan het een bepaalde toestand aangeven, als bijvoegelijk naamwoord of als bijwoord. Het zegt ook niet dat iets ooit levend geweest moet zijn zoals ‘dode materie’. Niettemin geeft het wel het onderscheid aan met de levende materie. Leven is een verschijnsel van voortdurend veranderende, stromende, complexe materie, een stroom die alleen in stand kan blijven onder voortdurende toevoeging van energie. Als die stroom ophoud en de complexiteit uiteenvalt is het leven gestopt. Dan spreken we van dood gaan of zijn. Een levend organisme houdt op als zodanig te bestaan, het is dood. Dood zijn is niets anders dan niet (meer) leven. Er is wel iets verdwenen: het dynamische proces dat de complexiteit in stand hield. Het organisme valt weer uiteen Er is niet iets bij gekomen dat de dood vertegenwoordigt.
Vroeger, toen men nog geen idee had wat ‘leven’ was, waar het vandaan kwam, was leven de norm en sterven werd ervaren als een van buitenkomende kwade (!) invloed op de ‘normale’ toestand. Toen werd die van buiten komende kwade kracht, beschouws als een demon, als ‘Het kwaad’ waarmee het leven in een voortdurend gevecht was. Dat beeld van een figuur in een zwarte mantel een schedel als hoofd of geheel geen gezicht, allen zwarte leegte onder een capuchon. Vaak ook met een zeis als symbool van het losgesneden worden van je bestaanswortels. Een uitdrukking als ‘de dood komt je halen’ weerspiegelen deze oude voorstelling van zaken.
Maar de dood valt niet te beschrijven of in beeld te brengen. De enige kenmerkend eigenschap van de dood is het ontbreken van leven, van het proces dat leven vertegenwoordigd. Een andere eigenschap kan aan de dood niet worden toegeschreven. Op de keper beschouwd is de dood principieel onvoorstelbaar. Je iets voorstellen is wat alleen het leven is voorbehouden. Dood zijn kunnen we waarnemen van buiten af, maar ‘beleven’ is per definitie uitgesloten.
Het raadsel, of zo je wilt het mysterie van de dood, is onoplosbaar als je de dood als en zelfstandige entiteit beschouwt naast het leven; als de Yin naast de Yang. Het is echter geen dualiteit! Het gaat alleen over aan- en afwezigheid.
Niet zelden wordt over ‘de dood’ gesproken als de toestand die ontstaat nadat iemand is overleden, over ‘het dood zijn’ dus. Dat is echter feitelijk een slordige en daardoor ook verwarrende manier van spreken. ‘Dood zijn’ en ‘de dood’ als concrete zelfstandige entiteit zijn dan nauwelijks meer van elkaar te onderscheiden en ze gaan dan gemakkelijk door elkaar heen lopen. Hetzij in het hoofd van de schrijver/spreker, hetzij in het hoofd van de lezer/luisteraar. Zeker bij mensen die de religieuze beelden en denkwijzen nog niet langgeleden achter zich hebben gelaten en waar deze nog latent aanwezig zijn, kan van die verwarring gemakkelijk sprake zijn. Dit taalgebruik is echter heel gangbaar.
Het echte dood gaan, de laatste adem uitblazen, het sterven is feitelijk een heel proces dat verschillende vormen en fasen kent. Het lichaam sterft niet in één keer, daarvoor zijn de verschillende onderdelen te onafhankelijk. Een boeiende materie die Peter Singer in zijn boek ‘Tussen Dood en Leven’ (van Arkel, 1997), heel treffend duidelijk maakt. Boeiend is ook hoe hij je doet inzien dat de geboorte van een nieuw leven, eigenlijk geen nieuw leven is maar alleen een nieuw individu, een zelfstandig stukje leven. Juist die continuïteit van het leven maakt het heel arbitrair te bepalen wanneer er sprake is van een nieuw zelfstandig individu. Immers dit nieuwe leven is ontstaan uit de versmelting van twee levende cellen. Het leven is doorgegeven, alleen doorgegeven; het is niet nieuw gemaakt. Je kunt dus zeggen dat de belangrijkste reden van ons bestaan is het leven door te geven, omdat (het proces van) het leven misschien wel eeuwig is maar ons gecompliceerde lichaam niet. Dat zal eens het leven weer kwijt raken. Met dit besef als startpunt kun je eindeloos filosoferen over het leven, ons bestaan, het ‘mens’-zijn, de rol van de seksen, de betekenis van de samenleving. Dat ga ik hier niet doen. Dat gebeurt natuurlijk al genoeg.
Misschien heeft het spreken over ‘de dood’ iets te maken met het wijken van de ‘ziel’, ook zo’n ongrijpbaar begrip. Het is voor ons mensen moeilijk voor te stellen, te pijnlijk vooral waarschijnlijk ook, dat met het wegvloeien van het leven ook onze individualiteit oplost. We willen, hopen onbewust tenminste, dat iets van dat unieke wat ons gemaakt heeft tot wie we zijn, blijft voortbestaan. Dat is dan onze ziel. Onstoffelijk, zonder vorm en inhoud dus. Sommigen beweren ermee in contact te kunnen staan. Bijna-dood-ervaringen met hun onbegrijpelijke beelden, lijken te wijzen naar andere ruimtetijd dimensies, die niet passen in onze driedimensionale werkelijkheid. Het is allemaal denkbaar en er zijn ook nog verschillende onbegrepen zaken op dit terrein. Misschien dat het leven meer is dan een ingewikkeld kringloopproces van materie alleen en niet louter aangeblazen door lichtenergie. Toch kan ik mij niet voorstellen dat er iets van mijn individualiteit in herkenbare vorm blijft voortbestaan. Dat heeft misschien vooral te maken met mijn voorstellingsvermogen. Ik kan echter goed leven met het idee dat er onbegrepen en intrinsiek onbegrijpelijke fenomenen zijn, zonder dat ik de behoefte heb dit in een religieus jasje te willen hijsen. Het beeld van een hogere macht of kracht, met en soort bewustzijn of geweten die met name het ‘aanbidden’ waard is of wenselijk maakt, is mij vreemd.